De verloren tijd

Misschien was dit wel het beste boek om het jaar mee te eindigen, Swanns kant op van Marcel Proust, niet alleen omdat het een boek is dat me bevalt vanwege de stijl van lange, prikkelende zinnen en vele metaforen en associaties, maar ook omdat het een boek is waarin wordt teruggekeken. Dat is immers wat we doen als het nieuwe jaar voor de deur staat, we kijken terug, proberen dingen te plaatsen die we op het moment dat we ze doormaakten niet in hun verband konden zien.

Swanns kant op gaat bijna geheel over herinneringen, het speelt zich in het verleden af, een verleden dat gebonden is aan plaatsen, herinneringen die door die plaatsen worden opgeroepen, iets wat heel nadrukkelijk wordt uiteengezet in de laatste zinnen van het boek:

De plaatsen die we hebben gekend behoren niet alleen toe aan de ruimtelijke wereld waarin ze gemakshalve situeren. Ze vormden destijds maar een smal partje in het continuüm van indrukken dat ons leven uitmaakte; de herinneringen aan een beeld is niet anders dan het terugverlangen naar een bepaald moment; en huizen, wegen, lanen vliegen heen, helaas, als de jaren.

Ook de twee klokkentorens van Martinville en de toren van Vieuxvicq, bakens in de verte, die van positie veranderen tijdens een tocht met het rijtuig, symboliseren hoe nabijheid (in ruimte of tijd) de zaken uit hun verband trekt.

Voordat het boek uiteindelijk in 1913 werd gepubliceerd was het door verschillende uitgevers afgewezen. Bij uitgeverij Fasquelle vonden ze bijvoorbeeld dat het werk grotendeels bestond uit totaal oninteressante mijmeringen van iemand die wakker op bed lag, ze konden niet bevroeden dat het boek honderd jaar later tot de belangrijkste werken van de wereldliteratuur wordt gerekend. Maar ook als het boek nu was geschreven, in 2016, geloof ik niet dat het gemakkelijk zou zijn een uitgever geïnteresseerd te vinden. Meer nog dan vroeger kunnen weinigen lange, complexe zinnen en associatieve gedachtegangen naar waarde schatten. Wat te denken bijvoorbeeld van deze passage, op bladzijde 149, over de ogen van het meisje Gilberte:

Haar zwarte ogen schitterden en omdat ik toen niet wist, en ook later niet heb geleerd, hoe ik een sterke indruk tot zijn objectieve bestandsdelen moest herleiden, omdat ik niet genoeg ‘opmerkingsgave’ bezat, zoals dat heet, om er de notie van hun kleur uit te extraheren, deed de herinnering aan hun glans, als ik aan haar terugdacht, zich lange tijd meteen aan me voor als een fel hemelsblauw, want ze was immers blond – zodat ik, als ze niet zulke zwarte ogen had gehad (wat erg opviel als je haar voor het eerst zag), misschien niet, zoals nu het geval was, in het bijzonder verliefd zou zijn geworden op haar blauwe ogen.

Waren haar ogen nu zwart of blauw? Hij werd verliefd op haar blauwe ogen hoewel haar ogen niet blauw waren maar zwart. Behalve dat we dingen niet direct kunnen plaatsen, zoals ik eerder in dit stukje schreef, wanneer ze plaatsvinden, is het dus ook nog eens zo dat we niet eens feitelijke waarnemingen kunnen doen, we kunnen een sterke indruk niet tot zijn objectieve bestandsdelen herleiden.

In het eerste deel van het boek, waarin de passage over de blauwe zwarte ogen van Gilberte deel uitmaakt van de herinneringen die bij de hoofdpersoon opkomen als hij de slaap niet kan vatten, spelen zintuigelijke indrukken gekoppeld aan gevoelens een belangrijke rol. Zo zijn er de meidoorn, viooltjes, mooie jurken en purpere kleuren die steeds maar terug blijven komen.

Het tweede deel van het boek gaat over Odette, de liefde van meneer Swann. Zij wordt op hem verliefd, en als hij eindelijk echt voor haar zwicht, betoverd door het andante uit de Sonate voor viool en piano van Vinteuil (een fictieve componist), bedriegt ze hem continue en maakt van zijn liefde een lijdensweg.

Het leven van Swanns liefde en de trouw van zijn jaloezie bestonden uit de dood, de ontrouw van ontelbare verlangens, ontelbare twijfels, die allemaal betrekking hadden op Odette. Als hij haar langere tijd niet had gezien, zouden die afstervende verlangens en twijfels niet door andere worden vervangen. Maar Odettes aanwezigheid bleef beurtelings tedere gevoelens en verdenkingen zaaien in Swanns hart.

In het derde deel ondek je gelijkenissen tussen de liefde van meneer Swann en de kinderliefde van de hoofdpersoon voor Gilberte, de dochter van Swann, de liefde die beantwoord wordt door onverschilligheid. Het roept de vraag op wat toch onze passionele liefde aanblaast, hoe het komt dat juist onverschilligheid ons verlangen wekt, en is het de onbereikbaarheid, de onverschilligheid van de verloren tijd die ons zo vaak naar haar doet verlangen? Met die vraag voor mezelf sluit ik dit jaar af.

***

Swanns kant op maakt deel uit van de romancyclus À la recherche du temps perdu (Op zoek naar de verloren tijd), dat Proust schreef van 1908 tot 1922 en dat gepubliceerd werd in zeven delen van 1913 tot 1927. Ik las de vertaling van Martin de Haan en Rokus Hofstede, die in 2015 bij Atheneum – Polak & Van Gennep verscheen, eerder verscheen het boek in 1979 onder de titel De kant van Swann, vertaald door C.N. Lijsen, M.E. Veenis-Pieters en Thérèse Cornips en in 2015 verzorgde Thérèse Cornips een geheel nieuwe vertaling.

Waar vier wegen samenkomen

Je zwoegt en zeult en de sneeuw vormt een ijslaag onder de latten. Bij wijze van groet halen skiërs hun schouders op, onpas huono keli, want hoe goed je de latten ook waxt, met zoveel verse sneeuw is de loipe te stroef om snelheid te maken. Daarom maak ik vanochtend een uitzonderlijke keuze. In plaats van vijftig kilometer te skiën of de benen uit het lijf te lopen kies ik voor de bank – de bank in de huiskamer. De zachte, bruine bank, waarop je languit kunt liggen en waarop je met een extra kussen in je rug ontspannen kunt lezen. In plaats van door de sneeuw te ploegen trok ik een fleece deken over me heen.

neljäntienristeys (2)Tommi Kinnunen’s Neljäntienristeys. Nog vijftig bladzijden had ik te gaan, en terwijl de bladzijden langzaam door mijn vingers glijden heb ik het wonderbaarlijke gevoel met een fijne souplesse van een lange heuvel omlaag te glijden. Het perspectief vernauwt en door de viima, de koude wind, prikken tranen in mijn ooghoeken, net als wanneer Onni met zijn dochter op de slee van de helling glijdt en met een harde klap op het bevroren meer terechtkomt.

Letterlijk vertaald betekent de titel ‘kruispunt van vier wegen’, maar is door Sophie Kuiper vertaald naar Waar vier wegen samenkomen. De keuze is logisch, want Kruispunt van vier wegen klinkt droog en geforceerd en zou het boek te kort doen.

Neljäntienristeys is een prachtig geschreven familiegeschiedenis die verschillende generaties bestrijkt, van 1895 tot 1996, en het speelt zich bijna geheel af in een huis bij een kruispunt van vier wegen in Kuusamo, het buurdorp van Posio, waar ik in 2014 en 2015 als arts op het gezondheidscentrum heb gewerkt. In die tijd was Kuusamo voor mij het dorp voor de boodschappen waar Posio te klein en Oulu (op 4 uur rijden) te ver weg voor was. Het is ook het geboortedorp van de schrijver, Tommi Kinnunen, die tegenwoordig overigens in Turku woont.

Het eerste deel van het boek gaat over Maria, een trotse en eigenzinnige vroedvrouw die niet onbevlekt maar wel als alleenstaande moeder door het leven gaat. Het tweede deel gaat over haar dochter Lahja (lahja betekent gift), die zwanger wordt van een man die haar in de steek laat. Daarna volgen we Kaarina, de vrouw van kleinzoon Johannes en het laatste deel van het boek gaat over Onni (wat ‘geluk’ betekent), de man die met Lahja trouwt hoewel ze al een dochtertje heeft.

Het verhaal is opgebouwd uit fragmenten waar vaak jaren, soms zelfs decennia tussen zitten, en aanvankelijk zijn het vooral de gaten tussen de fragmenten die het echte verhaal vertellen. Ondanks of misschien wel dankzij die gaten in de tijd lukt het Kinnunen om de personen uiterst fijngevoelig te portretteren. Neljäntienristeys is een familieverhaal over buitenstaanders die een geheim of een vloek met zich meedragen. Het handelt over autonomie, over schuld en vergiffenis.  Bij het lezen dringt zich de vraag op in hoeverre we zelf invloed hebben op onze levensweg. Een gedachte daarover is weergegeven in het volgende fragment:

Volgens Maria is het leven als een gebouw, als een groot huis, met veel kamers en vertrekken en overal deuren. Ieder kiest zijn eigen deur, ieder volgt zijn zelfgekozen route door de keuken, via de veranda en de gang waar nog meer deuren zijn en waarvan geen enkele goed of fout is, want het zijn slechts deuren. Het kan gebeuren dat je in een heel ander vertrek uitkomt dan waar je naar op weg was. Daar is zij nu, ze heeft haar eigen deuren geopend en gesloten, via de vroedvrouwenschool en de kamers van het overleven. En nu realiseert ze zich dat ze per ongeluk haar kleindochter heeft meegebracht, die niet begrijpt hoe ze in deze kamer is terechtgekomen, en die op de drempel van de trouwkerk vraagt waar de man in godsnaam voor nodig is.

In het laatste deel onvouwt zich Onni’s dramatische verhaal dat de eerdere ‘gaten’ opvult. Dit is misschien wel het meest pijnlijke deel en ik zou hier graag meer over vertellen ware het niet dat ik dan teveel van het plot zou onthullen.

Met zijn debuutroman is het in een keer raak voor Tommi Kinnunen. Het boek, dat in 2014 verscheen, heeft belangrijke literaire prijzen gewonnen, is in verschillende talen vertaald en staat nu zelfs op de long list voor de European Literature prize. Onlangs is een theaterversie in première gegaan. De Nederlandse vertaling is door Prometheus uitgegeven. Van Lopotti, het tweede boek van Tommi Kinnunen, zijn in de eerste dagen meer dan tienduizend boeken over de toonbank gegaan en volgens een twitterbericht kon Prometheus de verleiding niet weerstaan om ook de Nederlandse rechten van dat boek te kopen. Lopotti is geen normaal Fins woord maar dialect, het komt uit het Russisch (sloboda) en betekent dorp of nederzetting. Het boek is een vervolg op de familiegeschiedenis van Neljäntienristeys en staat hoog op mijn verlanglijstje want ik heb van verschillende kanten gehoord dat Lopotti nog beter is…

Neljäntienristeys is nu uit en het sneeuwt niet meer. Misschien trek ik er nog even op uit, want uiteindelijk zijn de besneeuwde heuvels net als boeken, alleen is het daar niet het verhaal van Onni maar je eigen levensverhaal dat de gaten opvult en woorden betekenis verleent.

Näkymä kylätielle (uitzicht op dorpsweg) door Eino Kinnunen, jaren 1950
Näkymä kylätielle (uitzicht op dorpsweg) door Eino Kinnunen, jaren 1950


Eenvoud

Je hebt twee soorten mensen: zij die naar het Zuiden kijken en zij die naar het Noorden kijken, bedenk ik me als ik vrijdagavond mijn rondje loop.  Zij die naar het Zuiden kijken verlangen naar licht en comfort. Ze geloven in ontwikkeling en vooruitgang. Perfectie wordt bereikt door de wereld van haar ongemakken te ontdoen.

De tweede soort vormt een minderheid. Wij verlangen naar eenvoud, we geloven dat evenwicht te bereiken is door al het overbodige af te werpen, zoals het rendier zich in de late winter van zijn gewei ontdoet, en daarom dool ik over de donkere wegen buiten de stad. Op zoek naar eenvoud. Het is zo’n twintig graden onder nul, wat zacht aanvoelt na een paar dagen min vijfendertig. Hoewel de kou brandde in het gezicht, liep ik ook toen mijn rondjes en net als op andere dagen wandelde ik tussen huis en werk, via de brug over de brede Kemirivier, waar Biegkegaellies, de god van de winterwinden, de kou nog een extra zetje geeft.

Met heldendom heeft dat trouwens niets te maken. Lopen is slechts een manier om te vergeten. Het maakt niet uit of je records breekt, of je dagenlang achter elkaar loopt of in extreme kou. Het is een ontsnapping aan de wereld zoals zij tegen wil en dank geworden is. Het doet me goed, die kou, de eenzaamheid en de duisternis. Tijdens het lopen vormt zich een ijsbaard als de wasem bevriest en zich in mijn stoppels haakt. IJskristallen in de wimpers prikken in mijn oog. Aan de linkerzijde van de weg slaapt een heuvel, bewegingloos en wit. Schijnbaar dood, maar ik weet dat hij leeft. Hij heeft zijn hoofd gebogen, verborgen tussen zijn armen. Stiekem lacht hij in zijn elleboogholte. Onder de sneeuwlaag groeien de rendiermossen alsof er niets aan de hand is. Zo maakt de heuvel zich in de koudste en donkerste periode van het jaar op voor de kleurensymfonie van de zomer, die korter maar ook zoveel intenser is dan in het Zuiden.

Eenmaal thuis duik ik weg in Neljän Tuulen Tie (De weg van vier winden), de prachtig geschreven roman van Yrjö Kokko over een Samifamilie (‘Lappen’) en over het verdwijnen van de traditionele levensvorm.

Neljän Tuulen Tie van Yrjö Kokko (5e druk, 1951)
Neljän Tuulen Tie van Yrjö Kokko (5e druk, 1951)

Ik vereenzelvig me met Jouni, de jongen die opgroeit als herder en later, in de oorlog, met de Zuidelijke beschaving in aanraking komt. Hoewel hij ook daar gedijt, keert hij terug naar het open Lapse bergland, waar de vier winden heersen. Als Ahku, de vrouw die Jouni als haar eigen kind heeft grootgebracht, komt te overlijden, is het niet eens verdrietig, want dood hoort bij het leven. Ze is met een emmertje naar de kudde gegaan om een rendier te melken. De emmer valt uit haar handen en als ze die wil oprapen komt ze niet meer overeind. Ze sterft in de bergen. De dood van de moeder van het Samidorp markeert het einde van een tijdperk.

De mensen die naar het Noorden kijken zijn niet bang voor de dood. Misschien zijn we er zelfs wel naar op zoek, want uiteindelijk is dood de ultieme eenvoud.

Het boek is dood (oudejaarssatire)

Het jaar 2016, volgens de Chinese kalender het jaar van de Aap, is door een een aantal boekenorganisaties uitgeroepen tot jaar van het Boek. Alleen al daaruit mag men concluderen dat het slecht gaat met het boek – bar slecht.

Er is bijna geen mens meer die nog boeken leest. Vooral uw smartphone en de televisie zijn hier debet aan, maar ook onnozele hobbies zoals hardlopen, seks en het houden van honden, kinderen of andere huisdieren slurpen tijd. Als u al leest, doet u dat op internet: op basis van headlines kiest u uw nieuwsberichten en als het een longread betreft, leest u die diagonaal door.

Het boek kan u niet meer bekoren, en terecht. In de zomer publiceerde The Guardian een lijst van beste 100 engelstalige romans allertijden, waarop het jongste boek uit het jaar 2000 kwam. De afgelopen vijftien jaar is er blijkbaar geen noemenswaardig boek verschenen. Recensenten houden zich daarom liever bezig met de IKEA-gids, en zelfs als we die buiten beschouwing laten zijn de Bijbel en de Koran nog altijd de meest invloedrijke boeken. De roman doet er niet toe.

Soms koop u toch nog een boek, omdat er op televisie over is gesproken en omdat u hebberig bent. Goede boeken liggen een tijdje op uw nachtkastje en daarna sieren ze uw boekenkast. Misschien heeft u tien bladzijden gelezen voordat u erachter kwam dat u eigenlijk geen zin had in een goed boek. Wat u wel leest zijn de boeken die lezen als een torpedo, als een achtbaan, een dildo of als een film. U moet zich met de hoofdpersoon kunnen identificeren, dus krijgt u een lafhartige slapjanus voorgeschoteld of een vaatdoek die met het leven worstelt. U leest zoals u televisie kijkt en u bent dol op soaps. Wil een boek uw interesse wekken, dan moet het aansluiten bij uw kleinburgerlijke belevingswereld. De schrijver voelt dat haarfijn aan en daarom spelen de meeste boeken zich af bij u in de achtertuin.

Geëngageerde schrijvers hoor je zeggen ‘Ik wil mensen aan het denken zetten,’ maar dat lukt ze niet, die geëngageerden, want u heeft de denkknop al lang uitgezet, als u überhaupt over zo’n knop beschikt. De hedendaagse mens is er een die niet denkt maar wéét, en zelfs dat alleen wanneer hij online is. Geëngageerde schrijvers worden gelezen door geëngageerde lezers die op zoek zijn naar het ja-dat-vind-ik-ookgevoel, zoals de langslaper zich gaarne nestelt in zijn eigen stank. De PVV-stemmer is dol op boeken als ‘Mohammed is een pedofiel’, de dierenliefhebber leest ‘Zo knuffel je een nijlpaard (inclusief fotomateriaal)’, de idealistische socialist leest ‘In hetzelfde schuitje’ en halfzotte nietsnutten kopen de derde editie van ‘Koken voor linkshandigen (met gratis linkshandige ovenwant)’.

Er zijn ook schrijvers die oprecht menen aan een kunstwerk bezig te zijn, maar zodra de uitgever eraan ruikt stuurt hij het kant-en-klare kunstwerk naar een editor die als taak heeft het boek te ontdoen van alle elementen die de vaart uit het verhaal halen, die het mooi maken en zodoende de lezer kunnen afleiden of, nog erger, écht aan het denken kunnen zetten. Zo wordt de boekenmarkt gebombardeerd met boeken van dertien in een dozijn, die qua stijl stuk voor stuk voldoen aan de vuistregels van Ernest Hemingway, die, dat weet u even goed als ik, al meer dan een halve eeuw zo dood is als een pier. De hedendaagse Nederlandse literatuur, het spijt me dat ik het moet zeggen, is een stinkend modderpad waarin niets van elkaar te onderscheiden is.

‘Dit kan en moet anders,’ dacht een aantal zelfbevredigers eerder dit jaar, en zodoende werd de achttienhonderdzesenveertigste uitgeverij uit de grond gestampt: Das Mag Azijn. Ze beloofden de schrijvers meer geld en meer begeleiding om de laatste restjes authenticiteit en literair non-conformisme in te ruilen voor commerciële glans. Om hun boeken aan de man te brengen ging Das Mag Azijn over tot crowdfunding. Kortom: aan de marketing wordt gewerkt. De kaft ziet er piekfijn uit maar het boek zelf ligt te stuiptrekken.

Laat me een poging wagen positief af te sluiten, want de kerst is al voorbij en het nieuwe jaar staat voor de deur. Het boek moet ten eerste worden ontdaan van zijn onzijdigheid. Laten we de benaming ‘het boek’ reserveren voor de zoveelste scheet van Arnon Grunberg, en als het boeken betreft die hoger reiken, te spreken van ‘de boek’, zoals ‘de idee’ zich verhoudt tot ‘het idee’. Dé boek biedt u meer dan een fijngeschreven verhaal met een scheutje dit of dat. De boek mag afleiden en irriteren en desnoods mag hij u echt aan het denken zetten. Het boek mag u in 2016 dan ook in de winkel laten liggen, vraag bij de kassa naar dé boek en als ze u vreemd opkijken zeg dan, liefst in het Chinees, dat 2016 het jaar van de aap is, niet van het boek.

***

(oudejaarssatire)

Twaalf vingers

Eens vroeg ik iemand waarom zij zelf eigenlijk geen boeken schreef, waarop zij antwoordde dat er geen gebrek was aan goede boeken, en het schrijven ervan dus overbodig was. Denkend aan de boeken die ik graag zou lezen maar waar ik de tijd nog niet voor genomen had, nam ik op dat moment genoegen met die uitleg en kabbelde het gesprek voort in de richting van de zee.

Pas later, toen ik thuiskwam, realiseerde ik me dat haar antwoord allerminst voldeed, niet alleen omdat zij bij een uitgeverij werkte, en op die manier meehielp aan de productie van boeken alsof het broodjes waren, maar vooral omdat gebrek helemaal niet bestaat – als wij over gebrek spreken, is er hoogstens is er sprake van onevenredige verdeling of van een kunstmatige afhankelijkheid.

Laten we maar eens een blik werpen op de wereld voorafgaand aan de evolutie, dus in de tijd dat er nog geen leven bestond. Het was een vredige tijd, zonder honger, zonder verlangen, zonder boeken, zonder god en zonder oorlogen en vooral een tijd zonder gebreken. Er was alleen het heelal, dat ook toen al onwaarschijnlijk uitpuilde tot in alle hoeken van het onbesef en de aarde was een bord met soep, oersoep, waaruit het leven zou ontstaan. Leven dat ontstond zonder gemeenschap, zonder liefde. Dat was de abiogenese, de enige onbevlekte ontvangenis die de evolutie nodig had.

Vanaf dat moment is er alleen maar meer bijgekomen; na de introductie van het leven volgden liefde, het wiel, het dynamiet en ten slotte de iPhone. Oorlogen kwamen er ook, zij aan zij met de liefde, want er is geen oorlog die niet uit liefde wordt gevoerd.

U ziet wat ik bedoel: in den beginne was er geen gebrek. De wereld bestaat bij de gratie van een equilibrium, en iedere verstoring daarvan wordt opgevangen door tegenwerkende krachten en de netto opbrengst ervan is vooruitgang, complexiteit. Leven is daaruit voortgekomen.

Dat was allemaal zo totdat de ethiek werd uitgevonden. Opeens was er niet meer een simpel mechanisme van overleven en sterven om het equilibrium in stand te houden, maar moest men gaan nadenken over de vraag of het allemaal wel juist was, wat er gebeurde.

Ook de ethiek was een product van het equilibrium en zijn verstoringen en tegenwerkende krachten. In feite is ethiek de benaming van een complex regulerend mechanisme dat door de hersenkwabben worden aangestuurd en dat primair gericht is op het welzijn van hersenkwabbezitters en zo de soort een evolutionair voordeel verleent, geheel naar de evolutiewetten van Darwin, of beter gezegd, precies volgens de regel van Hamilton, die beschrijft bij welke voorwaarden altruïsme evolutionair voordeel oplevert.

Maar ik dwaal af, we hadden het over gebrek, nietwaar? Ik zeg dat er voor het ontstaan van leven geen gebrek was en dat daaruit wel complexiteit, maar gebrek nooit kan voortkomen. Al het gebrek is ingebeeld of staat in verhouding tot overvloed. Toch hebt u uw bedenkingen.

Komt een pianist met vier vingers heeft aan iedere hand geen vingers tekort? Domme vraag, want iemand met vier vingers aan iedere hand zal hoogstwaarschijnlijk niet voor het pianovak kiezen, en als hij dat wel doet, zal hij stukken spelen waarbij de vijfde vinger niet wordt gemist. Mag ik u trouwens vragen wat u ervan denkt als een componist op het idee komt om een stuk te schrijven voor driehandige pianisten met vier vingers per hand? Kent de tienvingerige pianist dan een gebrek, of is er misschien sprake van een gebrek aan twaalfvingerige pianisten?

En honger dan? In het geval van honger is er duidelijk sprake van een verstoring in het equilibrium en dientengevolge van een kunstmatig gebrek: wellicht is er een overvloed aan mensen? Als de mens zich maar genoeg blijft vermenigvuldigen, zal er op den duur sprake zijn van een gebrek aan alles – of een teveel aan de mens. Anderen menen zelfs dat honger een kwestie van verdeling is; er zou genoeg voedsel zijn maar het komt niet op de juiste plaats. Armoede? Heeft de een te weinig of de ander teveel? Aardolie? Het typische product van overbodigheid; ontstaan uit biologische resten die zich in de diepte aan de kringloop des levens onttrokken.

Voor het geval u nu denkt dat bovenstaande woorden u excuus verschaffen om uw schouders op te halen voor andermans ellende omdat u bewezen acht dat er geen gebreken bestaan, zie ik mij genoodzaakt af te sluiten met een korte stichtelijke boodschap: ethiek mag dan wel een kunstmatig instrument zijn, het is wel het instrument dat ons tot mens maakt.

Maar dat heeft allemaal bijzonder weinig te maken met het nut van boeken schrijven.

Pleidooi voor het lezen in een andere taal

Meyrueis, Lozère, 26 juni 1977. Warm, bewolkt weer. Ik pak mijn spullen uit mijn auto en zet mijn fiets in elkaar. Vanaf terrasjes kijken toeristen en inwoners toe. Niet-wielrenners. De leegheid van die levens schokt me.

Aan die laatste zin moest ik denken toen ik het pleidooi van Jan van Mersbergen las om van buitenlandse boeken alleen de Nederlandse vertaling te lezen, en ik wil u uitleggen waarom. Van Mersbergen voert verschillende redenen aan om in het Nederlands te lezen. Reden één tot en met drie vormen zijn gebrekkige beheersing van andere talen. Een prima reden, zou ik zeggen, het is precies de reden dat boeken worden vertaald – maar daar laat Van Mersbergen het niet bij. Hij haalt venijnig uit. Zo zegt hij dat niet alleen hij, maar alle Nederlanders die Engels lezen die taal niet voldoende beheersen. Bovendien is het geen onschuldige daad, volgens Van Mersbergen: ze verloochenen hun taal, zegt hij, en dat doen ze voor de status. Die stellingen brengen me bij het terrasje in Meyrueis, Lozère, 26 juni 1977. De Renner van Tim Krabbé. Een van de mannen op het terrasje is Jan van Mersbergen. Hij stoot zijn kameraden aan en wijst naar de wielrenner. ‘Wat een idioot, vinden jullie ook niet? Denkt een beetje stoer te zijn, in zijn wielrennerspakje. Maar weet je wat, wij nemen straks een taxi, dat scheelt een hoop gezweet.’

Zou de renner werkelijk het idee hebben dat hij stoer is? Onzin. Net zo min lezen mensen boeken in het Engels omdat aanzien geeft. Dat houd je misschien een hoofdstuk vol, maar geen heel boek. En zelfs al zouden mensen Engels lezen om stoer te doen, laat ze dan lekker stoer zijn, zou ik zeggen, en lees zelf de vertaling als je dat liever doet.

Maar dat doet Van Mersbergen niet, want Nederlanders nemen nu eenmaal sinds mensenheugenis zichzelf als maatstaf, een reden voor Slauerhoff om niet in Nederland te willen sterven. Bij ons in het dorp was lezen trouwens voor mietjes. Aanzien kreeg je van een mooie auto en het was stoer om een veel grotere kerel een mep te verkopen – verstandig was dat overigens niet.

Zonder mezelf als maatstaf te willen stellen, kan ik u lezen van harte aanbevelen. Lees wat u wilt en hoe u wilt. Maar als schrijvers u gaan vertellen dat u iets niet moet lezen wat wellicht te moeilijk voor u is, dan wil ik u toch een hart onder de riem steken.

Ten eerste wil ik u aanraden het onbekende niet te schuwen. Er zijn hele handige naslagwerken beschikbaar, zogenaamde woordenboeken, die de mystiek van een vreemde taal helpen doorgronden. Natuurlijk blijft het soms behelpen, zeker als u zich nog maar net aan een nieuwe taal waagt, maar oefening baart kunst.

Andere talen dan de moedertaal kunnen lastig zijn, maar dat wil nog niet zeggen dat het ongezond is, dat u een ernstige vorm van kanker krijgt of u eerder doodgaat, zoals bij het roken van een sigaret. Nee, het lezen van vreemde talen is volstrekt veilig, en dat vertel ik u als dokter. Sterker nog, er zijn zelfs aanwijzingen dat meertaligheid gezond is. Het zou de levensduur kunnen verlengen en het ontstaan van dementie vertragen.

Schrijvers als Vladimir Nabokov bewijzen overigens dat je een vreemde taal heel goed eigen kunt maken. Hij schopte het zelfs tot professor en tot grootste taalkunstenaar ooit, misschien wel juist omdat hij migreerde en in een andere taal ging schrijven. Een andere grote taaljongleur is Salman Rushdie, eveneens migrant. Daarnaast zijn er tal van toonaangevende schrijvers die migreerden of in verschillende talen communiceerden, hetgeen te denken geeft dat het beheersen van vreemde talen wat literatuur betreft helemaal geen kwaad kan en zeker niet beperkend werkt.

Nu hoeft u zelf geen Vladimir Nabokov te zijn, want de Nederlandse taal is het kleine broertje van zowel de Engelse en de Duitse taal. Als u bij een Duitse tekst de ogen een beetje toeknijpt, lijkt het net of het in het Nederlands geschreven is. Voor Engels geldt min of meer hetzelfde. Als wij Nederlanders moeilijk gaan lopen doen over Engels, hoeven we ook niet van onze immigranten, veelal afkomstig uit een totaal ander taalgebied, te verwachten dat ze ooit onze taal gaan leren.

Een belangrijk voordeel van het lezen in vreemde talen, is dat uw horizon verbreedt. Vanwege het veel grotere aanbod aan schrijvers, artikelen en boeken, wordt er in het Engels, maar ook in het Duits, veel meer geschreven, en is de kwaliteit van stukken die boven komen drijven vaak veel hoger dan die in de Nederlandse taal. Natuurlijk worden de meest succesvolle boeken (niet per se de beste) naar het Nederlands vertaalt, dus kunt u ze ook in uw eigen taal lezen. Er zijn echter ook tal van artikelen en essays, die nooit vertaald zullen worden. Lees bijvoorbeeld eens wat verslagen van voetbalwedstrijden op de website van The Guardian, dan zul je begrijpen dat de Nederlandse sportverslaggeving (Voetbal International) slechts bruikbaar is om je reet mee af te vegen – iets waartoe normaal wc-papier trouwens veel beter is en nog goedkoper ook. Of mag ik verwijzen naar het essay ‘Why are you still here’ van James Meek over het lot van het Engelse vissersplaatsje Grimsby, in London Review of Books. Misschien heeft u van Grimsby nooit gehoord, maar dat doet er niet toe. Het is een prachtige vertelling dat model staat voor het algemeen wantrouwen jegens de Europese Unie en waar ik u verder niet over ga vertellen want u u kunt het ook gratis lezen op internet.

Je horizon zal niet alleen verbreden doordat er meer en beter te lezen valt in vreemde talen, maar ook omdat het denken in een andere taal ertoe kan leiden dat men gebeurtenissen vanuit een ander perspectief ziet. Dat is waarschijnlijk deels toe te schrijven aan verschillen in grammatica, maar ook doordat in vreemde landen vanzelfsprekend andere kwesties actueel of relevant zijn.

Een andere reden om in de oorspronkelijke taal te lezen, indien je die taal min of meer beheerst, is dat een vertaling altijd zijn beperkingen kent. Niet alleen vanwege nuanceverschillen in betekenis van bepaalde woorden, maar ook doordat schrijvers niet enkel de taal gebruiken om een verhaal te vertellen, maar juist de taal zelf verheffen. Zelfs de beste vertaler kan er niet aan ontkomen zijn eigen interpretatie en smaak mee te geven aan zijn werk – dat ligt niet aan hem.

Maar of u nou puur voor de ontspanning leest, of om de schrijver te leren kennen of om wijzer te worden, uiteindelijk doet u het voor uzelf. Er zijn net zoveel manier om boeken te lezen als manieren om een berg te beklimmen. De renner kiets voor het weggetje met de haarspeldbochten, een luie toerist neemt de auto. Die laatste mag dan wel het beste uitzicht hebben, maar daar heeft de klimmer waarschijnlijk geen boodschap aan.

Lees dus vooral lekker wat en hoe u wilt, laat u inspireren, maar niet ontmoedigen. Wat betreft Jan van Mersbergen wil ik u meegeven: lees hem bij voorkeur in het Nederlands. Hij is de moeite meer dan waard.

De zangzwaan

Posio, Fins Lapland. Op de laatste avond van april ligt een wilde zwaan op het ijs, aan de rand van het langzaam groeiende wak, te baden in de zon. Hij is niet de enige, er dobberen een stuk of wat in het water, samen met een paar brilduikers en een kleine soort gans die ik niet bij naam ken. Over het ijs wandelen wulpen, een beetje onwennig nog, want ze zijn pas een paar dagen terug in het noorden, terwijl de zwanen er al een paar weken zijn.

Het hardlooptempo ligt hoog, de dertig kilometers van gisteren zijn goed verteerd. Of komt het misschien door de stilte en de avondzon, geven zij me een duwtje in de rug? Bij de afslag naar Lauhkea keer ik om en als ik opnieuw bij het meer kom, hoor ik dat de zwaan in een polemiek is geraakt met een verre hond. Rauw klinken de wederzijdse kreten over het meer, maar de boosheid is slechts gespeeld, als die van politici, de klanken zijn betekenisloos.

Yrjö Kokko - Laulujoutsen
Yrjö Kokko – Laulujoutsen

Halverwege de vorige eeuw was de zwaan door de jacht aan het verdwijnen. Eind jaren veertig telde Finland nog maar vijftien paren. In 1950 schreef de dierenarts Yrjö Kokko het boek ‘Laulujoutsen’, De Zangzwaan, over de mens en over de met uitsterven bedreigde wilde zwaan. ‘De mens heeft de wrede wens om zeldzame dieren te doden,’ schreef hij. Het boek betekende de redding van de zwaan, die vanaf dat moment status kreeg alsof hij Finland zelf was. De wilde zwaan werd Zangzwaan en sindsdien is er niemand meer die het nog in zijn hoofd haalt om erop te jagen.

Slechts vier jaar later schreef Yrjö Kokko een nieuw boek, met de titel ‘Ne tulevat takaisin’ (ze komen terug). Het onvoorstelbare voltrok zich, de zangzwaan luisterde naar het in spijt rouwende volk en keerde werkelijk terug. Zestig jaar later is er, in het land van tienduizend meren, geen open water meer denkbaar zonder de zangzwaan.

Tenminste, in de zomer, want in oktober trekken ze naar het zuiden, alsof ze ons eraan willen herinneren dat hun aanwezigheid geen vanzelfsprekendheid is. Een half jaar later keren ze pas terug. De hele winter is het Finse volk in afwachting van de zwaan, maar men laat ze begaan. Kinderen leren dat ze de zwaan in de herfst niet mogen voeren, want als je dat wel doet, bestaat de kans dat hij niet naar het zuiden trekt en in het meer doodvriest bij dertig graden onder nul.

Na de duurloop wandel ik naar de vogeltoren aan de andere kant van Posio, aan de rand van het meer dat zich uitstrekt tot daar waar de zon ondergaat. Het wak weerspiegelt de lucht, maar doordat er geen enkel wolkje is te bekennen, blijft een werkelijk spectaculair kleurenspel vanavond uit. Er arriveert een auto. Een oude natuurfotograaf uit het dorp betreedt het ijs en wuift me toe. Als ik me bij hem voeg, mompelt hij dat de zwanen ver weg zitten. ‘Ja,’ zeg ik, ‘te ver weg voor een foto, maar ze zijn er tenminste wel.’ De fotograaf lijkt me niet meer te horen. Hij tuurt door zijn camera naar de zwanen die steeds verder afdwalen in het wak dat langzaam van geel naar oranje verkleurt. Het Finse volk is er een van weinig woorden. Als ik me uit de voeten maak, word ik plotseling overmand door een mengeling van liefdesverdriet en een kwetsbaar geluksgevoel: ze zijn terug.

zwaan


Zeven plus een

In de jaren negentig, toen ik nog naar school ging, geloofde ik in de mens en zou ik Schopenhauer nog voor gek hebben verklaard. Ik was geëngageerd en greep iedere mogelijkheid aan om me vóór de multiculturele samenleving uit te spreken.

Zo opperde ik bijvoorbeeld bij een schoolproject dat op de leeslijst voor scholieren verplicht één verhaal van een vluchteling zou komen te staan, omdat in mijn ogen de maatschappelijke onvrede over vluchtelingen voortkwam uit onbegrip. Met het lezen van een boek leeft men zich in, dus zou mijn voorstel de acceptatie van asielzoekers verbeteren. Het voorstel promootte ik met een eigen geschreven dansmuziekje inclusief rap, geheel in de stijl van 2 Brothers on the 4th Floor, waar ik op dat moment fan van was. De zangeres van de band wilde wel komen om te zingen, maar de datum kwam haar helaas niet uit. Het refrein van het liedje schiet me ineens weer te binnen:

Vluchtelingen in het land

bekijk ze van de andere kant

gevlucht voor oorlog en geweld

zonder huis en zonder geld.

Laatst moest ik terugdenken aan het idee. Het voorstel was natuurlijk een beetje naïef, maar  aardig bedoeld. Een probleem, bedacht ik me, was dat er haast geen goede boeken over vluchtelingen vertellen.

Tot ik vorige week van Abdelkader Benali  de PDF versie kreeg van het boekje dat hij speciaal voor het jubileum van de Zevenheuvelenloop geschreven had. Het boekje bevat zeven-en-één portretten van bijzondere zevenheuvelenlopers, waaronder Haile Gebrselassie. De portretten zijn geen pogingen tot biografieën, daarvoor zijn ze te kort, maar een samensmelting van anekdotes en beschouwingen over lopen en het leven. Ieder verhaaltje heeft een flinke duurloop nodig om te bezinken.

Toen ik vanochtend in mijn lange duurloop het laatste verhaaltje aan het verwerken was, realiseerde ik me dat de meeste portretten over allochtone Nederlanders handelden. Thuisgekomen bladerde ik door het boekje heen, en verrek! Er zat geen Karel, geen Annemiek, niet één oerhollandse naam tussen de gelukkige zeven-plus-één. De geportretteerde groep zal dus vast niet representatief zijn voor het voltallige lopersveld van de wedstrijd. Wie had deze lopers uitverkoren om te worden geinterviewd? En wat was de achterliggende gedachte? Was het boekje puur bedoeld ter viering van de verjaardag van de zevenheuvelenwedstrijd, of waren er hogere ambities, die bewerkstelligd moesten worden door de Odyssee van de Senegalese Abou Babacar Sarr te beschrijven, en de weg die Slobodan Jesic had afgelegd vóór hij in Nijmegen aan de start verscheen?

Toch is het boekje veel meer dan een multicultureel pamflet waartoe hardlopen als excuus dient. Wekenlang woonde Benali in het Besiendershuis in mijn geboortestad Nijmegen, en via de sociale media vernam ik met vreugd dat hij iedere dag een beetje Nijmeegser werd. Dat is ook uit het boekje op te maken, het gevonden plezier spat ervan af. Hoe kan het ook anders: breng een hoofdstedeling naar een plek waar het zonlicht niet door de uitlaatgassen wordt gesmoord, en hij leeft op. Doe je dat met iemand die de pen zo weet te hanteren als Abdelkader Benali, dan brengt hij een parelmoerketting van gedachten op papier tot leven. Het boek is sprankelend, literair, soms luchtig, op een enkel moment pijnlijk. Het is een boek dat de kern van het leven raakt, en je sluit bij het lezen ieder van de geportretteerde lopers in de armen. Dank je, Abdelkader Benali, voor het heerlijke boek dat bijna twintig jaar later alsnog verschijnt.

(De 7 van Nijmegen, Abdelkader Benali, 2013)

La Mar

Vijf dagen na nieuwe maan is het de zee die me roept – ik kan de eindeloze echo van haar roep in de branding niet weerstaan. De branding – en de wind die grote scheppen van haar schuim afroomt en ze speels over het strand voor zich uitrolt. Net als de vrouw wordt de zee beïnvloed door de maan. Daarom noemen de oude vissers de zee bij de vrouwelijke benaming: la Mar. Ze is mooi, mysterieus maar ook doodsgevaarlijk: eens de wieg van het leven, toont zich soms dreigend om het leven van zeelieden weer tot zich te nemen. De als sarcofagen aangespoelde messchelpen kraken onder mijn voeten voor ze worden begraven in het zand.

Ik denk aan Santiago, de trotse visser die na 84 dagen zonder vangst het lot uitdaagt. Op zoek naar het geluk trekt hij ver de zee op. Een enorme vis slaat hij aan de haak, te groot en te krachtig om aan boord te halen. Zijn bootje wordt door de vis verder de zee op getrokken en na een dagenlange machtsstrijd tussen de oude visser en de vis weet de visser zijn prooi toch met zijn harpoen te doden. Op weg terug naar de haven wordt de vis echter aangevreten door de haaien, zodat de visser uiteindelijk slechts met de graat in de haven aankomt.

Geen wedstrijd zo verraderlijk als de halve marathon van Egmond aan zee. Juist terug van een trainingsstage in Kenia was ik gretig om te laten zien wat ik waard was. Door de snelle start kon ik niet aansluiten bij de kopgroep, zodat ik op het strand moest strijden tegen de zuidwesterwind, waartegen je moet vechten als Santiago tegen de marlijn: houd de lijn niet te strak maar laat haar ook niet teveel vieren. Op het strand moet je zuinig met je energie omgaan, want dat wat je in gevecht met de wind verliest krijg je niet meer terug, maar anderzijds moet je ook niet teveel tijd inleveren, want ook dat krijg je niet meer terug. Als je in een groepje over het strand loopt moet je dus samenwerken, maar de één loopt op gemak terwijl de andere alle zeilen moet bijzetten (of eigenlijk: reven) om in het groepje mee te kunnen – samenwerking is dus niet vanzelfsprekend.

Op het strand was ik sterk. Terwijl ik het gevoel had te sparen voor de tweede helft liep ik op eigen kracht gaten dicht van het ene groepje naar het volgende groepje, om dan achter de rug van anderen dekking te zoeken tegen de wind en even later weer vooruit te kijken. De marlijn draaide al haar rondjes in de zee, ik hoefde haar alleen nog maar in het hart te raken met de harpoen….

Toen kwamen de haaien. Om aansluiting te houden bij C., die iets aanzette, moest ik door het groepje manoeuvreren. Onvoorzichtigheid deed me struikelen, maar ik kon me nog net opvangen. Mijn bovenbenen hadden een oplawaai te verduren gekregen en dus moest ik even rustig aan doen om te herstellen. Het ging inmiddels door het mulle zand het strand af en het duin op. Boven aangekomen bleek een volgende haai op het bloed te zijn afgekomen: ik werd overvallen door krampen in mijn onderbuik – ik moest naar het toilet.

Natuurlijk dacht ik aan de circulerende stoere wielerverhalen en aan Miriam van Reijen, creatieve oplossingen voor het probleem waar ik nu mee te maken had. Maar hoe doe je dat? Voor mij zat er maar één ding op: ik moest het zaakje kwijtraken en wel zo snel mogelijk want ik verloor inmiddels tijd op de andere lopers. De kringsspier vroeg ondertussen een aanzienlijk deel van de kracht die ik kon leveren.

Zodra het publiek wat uitdunde dook ik de struiken in -de verloren tijd zou ik later wel terugwinnen. Maar ook in de struiken wisten de haaien me te vinden: naalden zo groot als haaientanden staken in mijn been en ook daar moest ik vanaf zien te komen. De wedstrijd was inmiddels al lang geen wedstrijd meer. Ik probeerde nog wel volle kracht te lopen maar het tempo was eruit. Het gevecht met de haaien had teveel van mijn krachten gevergd en ik moest nu zorgen dat ik thuiskwam.

Aangekomen in de haven was het stil, zelfs de kroeg was al gesloten. Na het afmeren begaf ik me in de nachtelijke stilte naar huis om uit te rusten. Midden in de nacht werd ik wakker uit een droom: leeuwen brulden aan de rand van het trainingskamp in Iten. Maar het gebrul was niet beangstigend, eerder bemoedigend.

(geïnspireerd door The Old Man and the Sea van Ernest Hemingway)