Misschien was dit wel het beste boek om het jaar mee te eindigen, Swanns kant op van Marcel Proust, niet alleen omdat het een boek is dat me bevalt vanwege de stijl van lange, prikkelende zinnen en vele metaforen en associaties, maar ook omdat het een boek is waarin wordt teruggekeken. Dat is immers wat we doen als het nieuwe jaar voor de deur staat, we kijken terug, proberen dingen te plaatsen die we op het moment dat we ze doormaakten niet in hun verband konden zien.
Swanns kant op gaat bijna geheel over herinneringen, het speelt zich in het verleden af, een verleden dat gebonden is aan plaatsen, herinneringen die door die plaatsen worden opgeroepen, iets wat heel nadrukkelijk wordt uiteengezet in de laatste zinnen van het boek:
De plaatsen die we hebben gekend behoren niet alleen toe aan de ruimtelijke wereld waarin ze gemakshalve situeren. Ze vormden destijds maar een smal partje in het continuüm van indrukken dat ons leven uitmaakte; de herinneringen aan een beeld is niet anders dan het terugverlangen naar een bepaald moment; en huizen, wegen, lanen vliegen heen, helaas, als de jaren.
Ook de twee klokkentorens van Martinville en de toren van Vieuxvicq, bakens in de verte, die van positie veranderen tijdens een tocht met het rijtuig, symboliseren hoe nabijheid (in ruimte of tijd) de zaken uit hun verband trekt.
Voordat het boek uiteindelijk in 1913 werd gepubliceerd was het door verschillende uitgevers afgewezen. Bij uitgeverij Fasquelle vonden ze bijvoorbeeld dat het werk grotendeels bestond uit totaal oninteressante mijmeringen van iemand die wakker op bed lag, ze konden niet bevroeden dat het boek honderd jaar later tot de belangrijkste werken van de wereldliteratuur wordt gerekend. Maar ook als het boek nu was geschreven, in 2016, geloof ik niet dat het gemakkelijk zou zijn een uitgever geïnteresseerd te vinden. Meer nog dan vroeger kunnen weinigen lange, complexe zinnen en associatieve gedachtegangen naar waarde schatten. Wat te denken bijvoorbeeld van deze passage, op bladzijde 149, over de ogen van het meisje Gilberte:
Haar zwarte ogen schitterden en omdat ik toen niet wist, en ook later niet heb geleerd, hoe ik een sterke indruk tot zijn objectieve bestandsdelen moest herleiden, omdat ik niet genoeg ‘opmerkingsgave’ bezat, zoals dat heet, om er de notie van hun kleur uit te extraheren, deed de herinnering aan hun glans, als ik aan haar terugdacht, zich lange tijd meteen aan me voor als een fel hemelsblauw, want ze was immers blond – zodat ik, als ze niet zulke zwarte ogen had gehad (wat erg opviel als je haar voor het eerst zag), misschien niet, zoals nu het geval was, in het bijzonder verliefd zou zijn geworden op haar blauwe ogen.
Waren haar ogen nu zwart of blauw? Hij werd verliefd op haar blauwe ogen hoewel haar ogen niet blauw waren maar zwart. Behalve dat we dingen niet direct kunnen plaatsen, zoals ik eerder in dit stukje schreef, wanneer ze plaatsvinden, is het dus ook nog eens zo dat we niet eens feitelijke waarnemingen kunnen doen, we kunnen een sterke indruk niet tot zijn objectieve bestandsdelen herleiden.
In het eerste deel van het boek, waarin de passage over de blauwe zwarte ogen van Gilberte deel uitmaakt van de herinneringen die bij de hoofdpersoon opkomen als hij de slaap niet kan vatten, spelen zintuigelijke indrukken gekoppeld aan gevoelens een belangrijke rol. Zo zijn er de meidoorn, viooltjes, mooie jurken en purpere kleuren die steeds maar terug blijven komen.
Het tweede deel van het boek gaat over Odette, de liefde van meneer Swann. Zij wordt op hem verliefd, en als hij eindelijk echt voor haar zwicht, betoverd door het andante uit de Sonate voor viool en piano van Vinteuil (een fictieve componist), bedriegt ze hem continue en maakt van zijn liefde een lijdensweg.
Het leven van Swanns liefde en de trouw van zijn jaloezie bestonden uit de dood, de ontrouw van ontelbare verlangens, ontelbare twijfels, die allemaal betrekking hadden op Odette. Als hij haar langere tijd niet had gezien, zouden die afstervende verlangens en twijfels niet door andere worden vervangen. Maar Odettes aanwezigheid bleef beurtelings tedere gevoelens en verdenkingen zaaien in Swanns hart.
In het derde deel ondek je gelijkenissen tussen de liefde van meneer Swann en de kinderliefde van de hoofdpersoon voor Gilberte, de dochter van Swann, de liefde die beantwoord wordt door onverschilligheid. Het roept de vraag op wat toch onze passionele liefde aanblaast, hoe het komt dat juist onverschilligheid ons verlangen wekt, en is het de onbereikbaarheid, de onverschilligheid van de verloren tijd die ons zo vaak naar haar doet verlangen? Met die vraag voor mezelf sluit ik dit jaar af.
***
Swanns kant op maakt deel uit van de romancyclus À la recherche du temps perdu (Op zoek naar de verloren tijd), dat Proust schreef van 1908 tot 1922 en dat gepubliceerd werd in zeven delen van 1913 tot 1927. Ik las de vertaling van Martin de Haan en Rokus Hofstede, die in 2015 bij Atheneum – Polak & Van Gennep verscheen, eerder verscheen het boek in 1979 onder de titel De kant van Swann, vertaald door C.N. Lijsen, M.E. Veenis-Pieters en Thérèse Cornips en in 2015 verzorgde Thérèse Cornips een geheel nieuwe vertaling.