Afscheid van Kafka

Met ‘Kafka is dood’, mijn derde boek bij De Arbeiderspers, heb ik in 2020 precies het boek afgeleverd dat ik geschreven wilde hebben. Het verhaal speelt zich af in de Connemara, in het westen van Ierland, waar ik op mijn achttiende enige tijd heb gewoond. Voor het boek heb ik geprobeerd de lokale historie, mythologie en het landschap met elkaar te laten versmelten. Het thema van het boek is een vrij extreme vorm van escapisme, of zelfs wat ik ‘ontmenselijking’ noem, en in mijn ogen een vervolmaking van het thema dat ik met mijn eerdere boeken heb verkend. Het is ook een boek dat heel dicht bij me staat. Diepe gevoelens of instincten kon ik uiten via het medium van een man die geleidelijk in een hond verandert.

Tijdens het schrijven heb ik mezelf zoveel mogelijk beperkt: ik wilde het verhaal compact houden en dwong mezelf zo dicht bij het thema te blijven. In perfectie geloof ik niet, zeker niet met betrekking tot mijn eigen werk, maar dit is wel een boek waar ik nog steeds erg blij mee ben.

Het boek verscheen tussen de lockdowns van 2020 in, bleef daarom zonder boekpresentatie. Het enige beeld/geluid interview dat tijdens mijn korte verblijf in Nederland stond ingepland werd afgezegd vanwege quarantaine van de interviewer. Wel werd ik telefonisch geïnterviewd door Marnix Verplancke. Dolf Jansen besteedde een prachtige radiocolumn aan het boek. Het boek kreeg louter positieve recensies, maar haalde de grote Nederlandse literaire media niet. Kafka is dood was niet het enige boek dat in die periode relatief onopgemerkt bleef. Voor mij persoonlijk was ‘succes’ niet meer zo belangrijk. Dat ik zelf ondubbelzinnig tevreden was met mijn boek was al een hele vooruitgang, dat ik me niet ben gaan schamen zoals bij mijn eerdere boeken (of dat nu terecht was of niet).

Maar nu wordt het boek binnenkort uit de handel genomen, zoals het nu eenmaal de meeste boeken vergaat. Een plaatsje op het Kerkhof der Vergeten Boeken. Wie nog een exemplaar wilt voor het te laat is dient er dus snel bij te zijn!

De rijke arts

‘Eens vroeg een opleider me waarom ik niet rijk was als ik zo slim was. Misschien wilde hij me vertellen dat ik te bijdehand deed, maar de vraag deed met mij iets heel anders. Ik ging nadenken. Rijk?’

Lees mijn nieuwe column voor het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde hier.

El Niño

Het is winter, zo’n zeventienhonderd meter en twintig graden boven nul. Vlinders fladderen op een licht briesje tussen de bomen door die gezien de droogte onwaarschijnlijk groen zijn. Het heeft al een maand niet meer geregend en die droogte houdt nog wel een paar maanden aan. Van El Niño, die zich elders doet gelden, hebben wij in Mbeya geen last.

Elias en Aleksis zijn naar tarha, de kinderopvang, Laura zit in het onderzoekscentrum en ik zit in de schaduw van onze veranda met uitzicht op de bomen met vuistgrote witte en paarse bloemen in de tuin. Bomen waarvan ik de naam niet ken. Net als tien jaar geleden, tijdens mijn eerste maanden in Finland, wacht ik op toestemming. De buitenlandse diploma’s moeten worden goedgekeurd. Daarna pas kan ik me inschrijven in het artsenregister. Ook het onderzoek dat we gaan uitvoeren wacht op permissie.
We wachten niet alleen op toestemming, maar ook op het doorsijpelen van de nieuwe taal in ons bewustzijn. Kiswahili. Nieuwe woorden en een nieuwe grammatica. Kotona, thuis, wordt nyumbani, en hyvä huomenta, goedemorgen, wordt Habari za asubuhi? Het linguïstisch mengelmoesje waarmee we ons bedienen bevat inmiddels vier heel verschillende smaken.

Hier is geen ijscowagen, hebben we minder boeken en speelgoed en is er geen Raision Mylly waar je op een motorfiets kunt zitten, zo vat Elias samen, maar er zijn wel Bajaj auto’s, driewielvoertuigen van Indiase makelij, er zijn apen en er is hier een leuke kleine buurtwinkel waar ze ook smarties verkopen. In plaats van Kahvila Paawo aan de aurarivier in Turku, drinken we hier koffie bij Maua café.

De plotse afstand met mijn kinderland – een nieuw vaderland kan ik het toch niet noemen? – werpt ook nieuw licht op mijn relatie met Finland. Hoezeer is Finland mijn nieuwe thuis geworden? Botst de realiteit niet te veel met mijn verwachtingen? En, praktischer, lees ik het volgende boek in het Nederlands, Fins of in het Engels?

Ik ben erachter gekomen dat mijn liefde voor Finland niet onvoorwaardelijk is. Dat de Ware Racistenpartij is gaan regeren, voelt als een persoonlijke aanval. Omdat ze het tegenovergestelde van mijn normen en waarden representeren, en omdat ze buitenlanders liever kwijt zijn dan rijk. Hoe kun je dat níet persoonlijk opvatten als je behalve thuislander ook buitenlander bent? Als je alles bent waarop ze willen bezuinigen: arts, docent, schrijver en samenwerkend met ontwikkelingslanden? En dan, dat realiseer ik me heel goed, ben ik nog iemand die de voordelen geniet van een blanke huid, van een degelijke opleiding, een probleemloos gezin en een gezond lichaam. Wat moet je je machteloos en genegeerd voelen als je een verpleegkundige bent uit, pak ‘m beet, Somalië, die bijna dagelijks zware diensten draait voor dat zelfzuchtige Finse volk en alles aan de kant moet zetten om je kinderen te geven wat ze nodig hebben?

Misschien dat de lucht klaart als blijkt dat team Orpo geen lang leven beschoren is, zodra de aard van de Ware Racistenpartij van onder de dunne politieke deklaag tevoorschijn komt. Samenwerken met zulke mensen is natuurlijk geen sinecure. En dus wachten we. Niet alleen op de regen, op de permissies, op het moment dat de klanken van de taal tot het mondslijmvlies zijn doorgedrongen. We wachten ook op het moment dat de politieke El Niño eenmaal is uitgewerkt.


Deze column verscheen in Juli 2023 in Noorderlicht.

De midzomerziekte

Het licht valt vanaf het raam aan de noordkant van het huis via de open kamerdeur over de tafel. Dit is het mooiste moment van de avond, zegt Johanna, met haar jurk oplichtend in de avondzon. Mijn glas water werpt een wonderlijke schaduw over het houten tafelblad. Ook licht is breekbaar. Ook midzomerlicht. Ook hier in Jämsä, bij de twee lichtkunstenaars.

Het glas water is nog vol, mijn wijnglas is leeg. Je mag ook blijven slapen, zegt Guido. Ik denk aan Elias, die net twee is geworden, ik denk aan Aleksis, die net zijn naam heeft gekregen, en ik denk aan Laura, die alle wonderen mogelijk maakt.

Heeft u gedronken?

Jawel, maar niet te veel, antwoord ik de motoragent die net de uitslag bekijkt.

U heeft wel gedronken, maar niet genoeg.

Hoe bedoelt u, niet genoeg?

Ik ben op zoek naar mensen met de midzomerziekte. De ziekte die onsterfelijk maakt.

Vertwijfeld vervolg ik mijn route, over de lange rechte weg naar het Zuidoosten. De zon hangt laag en verschuilt zich soms achter heuvels en de bomen. In deze fase van de zomer heerst er maar één tint groen. Gras en loofbos, struiken en naaldbos, het is of de waterverf is uitgelopen. Het frisgroen van de lente is voorbij, het groen van verdroging en veroudering volgt pas in augustus. Midzomernacht is het moment waarop alle tinten samenvallen. Vanaf morgen begint de differentiatie.

Ik haal mijn voet van het gaspedaal. Langs de kant van de weg staat een auto. De motorkap is verwrongen. Het is het derde wrak. Op de heenweg, via een andere route, telde ik er twee. Maar niet veel later volgt het vierde, en dan nummer vijf. Op de weg zelf is geen sterveling te bekennen. Af en toe een opfladderende vogel, af en toe een nachtvlinder die een kamikazekus op de voorruit drukt. De mensen zijn met hun naasten, niemand haalt het in zijn hoofd om te rijden. En de mensen die rijden, zitten met drank op achter het stuur. Net als ik trouwens, maar volgens de agent had ik niet genoeg gedronken. Die agent was de enige levende ziel die ik was tegengekomen. De midzomerziekte – ik kan zijn stem nog horen.

Dan bekruipt me de dysforie. Het is of ik door een droom rijd, door een levenloze wereld. Ik stel me voor hoe ze achter het stuur zitten, jubelend om het eeuwige leven. En is het dát niet, het eeuwige leven, dat de goden van mensen onderscheidt? Ze zitten als goden achter het stuur tot het moment dat ze het verliezen, hun goddelijke droom, of, zoals het in de krant heet: de macht over het stuur.

De gouden rand boven de horizon, die rechts van me lag, is verdwenen. De nacht manifesteert zich in een schemering die het groen uit het land haalt en het blauw uit de lucht maar die nooit echt donker wordt. Ik knip toch het grote licht aan. De paaltjes langs de weg flitsen op, maar verder sorteert het licht geen effect.

Ik heb niet genoeg gedronken, zing ik bij mezelf, en zie voor me hoe ik Elias, die al ligt te slapen, op zijn voorhoofd kus. Ik werp een blik op Aleksis in zijn kartonnen doos en sla mijn arm om het slapende lichaam van Laura. Ik ben er zo, lievelingen. Mijn levensgeluk is onsterfelijk.

De schaduw van het bos werkt zich in een dierenkostuum, even voor me, op de linker weghelft. In een angstige reflex schiet mijn rechtervoet naar het midden. Een oog, zie ik, het luie ooglid van een reusachtig hert. Ik moet aan de olifant denken die me eens op de hielen zat. Het is hetzelfde oog, een lui maar kwaadaardig oog, een oog dat me op wil slokken.

Het oog is zwart maar in het midden ervan reflecteert het autolicht. Het is de rode reflectie van de fijn vertakte bloedvaten op het netvlies. Zonder bloed zien we geen licht, denk ik, en het licht wordt groter en roder, het licht wordt als de zon en wie ook maar één tel in de zon kijkt, is voor de rest van zijn leven verblind.

De gordel, realiseer ik me, ben ik vergeten vast te klikken nadat ik in een acrobatentoer met honderdtwintig per uur een CD uit de tas op de achterbank had gehaald. Het glas van de voorruit is niet zo hard als die nachtvlinders denken, het barst en breekt in duizend stukken, en ja, mijn lichaam blijft erin steken, ergens halverwege mijn romp, maar mijn onsterfelijke ziel vermindert geen vaart.

Pas als ik thuiskom, bedenk ik dat de huissleutel stoffelijk is en nog in de broekzak steekt in het autowrak dat langs de kant van de weg is achtergebleven. Maar wat maakt het uit, het raam staat op een kier. Ik druk een zoen op het voorhoofd van Elias, die slaapt, en werp een blik op Aleksis. Dan vlij ik mijn lichaam naast dat van Laura. Ik heb nog even, voor ze aanbellen met het nieuws, om te bedenken hoe ik haar duidelijk kan maken dat ik echt onsterfelijk ben.


Deze column verscheen in ‘Noorderlicht’, het tijdschrift van de Nederlandse Vereniging in Finland.

Ontheemd

Aino zit in de rolstoel met haar rug naar de deur en kijkt nauwelijks om als ik binnenkom. Een infuus met een antibioticum druppelt even sereen in de centrale lijn als de sneeuw buiten naar beneden dwarrelt. Ik trek een krukje onder de tafel vandaan en open het gesprek. Aino ligt al weken in het ziekenhuis van Turku in Finland. Met een ernstige corona-infectie in haar longen lag ze op sterven, maar ze herstelde merkwaardigerwijs. Ineens daalden de afweercellen in haar bloed echter, en de medicijnen daartegen slaan na een week nog altijd niet aan. Het is hoogste tijd om ons te bezinnen. Verrichten we nader onderzoek of gaan we voor symptoombestrijding? Haar lichaam is vierentachtig jaar oud, we moeten het hebben over de dood.

‘Maar ik zal je eerst over mijn leven vertellen,’ valt Aino me in de rede. ‘Ik kom uit Ingrië. In de buurt van Sint-Petersburg be n ik geboren, vlak voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog. De mannen uit het dorp mensen bleven ’s nachts wakker en probeerden overdag een paar uurtjes slaap te pakken. Als het donker werd, kwam een grote auto het dorp in. Families werden uit hun bed gelicht en meegenomen. Ik was nog maar net geboren toen we naar Siberië werden afgevoerd. Zo werden onder het communistisch regiem hele volkeren van hun wortels afgesneden. Wat er met mijn vader is gebeurd, weet niemand. Ik heb hem nooit gekend.’

‘In Siberië leefden we een arm en uitzichtloos leven. Na de val van de muur werd voor de ontheemde Ingrische Finnen een regeling getroffen. We kregen de kans terug te keren naar Finland. Met mijn man en kinderen besloten we de terugkeer te ondernemen om ons nageslacht een kans te geven. Toch zijn we ook hier vreemden. Van oorsprong zijn we hetzelfde volk als de Finnen, maar ik ben nooit ergens echt thuis geweest. Zoals je gemerkt hebt spreek ik de Finse taal met een sterk accent. Mijn dochter is met de Russische taal opgegroeid en heeft moeite zich hier staande te houden. Met een kwakkelende gezondheid ben ik haar alleen maar tot last, en dat wil ik niet. Laat mij maar gaan.’

In de nacht die volgt valt Poetins leger Oekraïne binnen. In Finland is iedereen geschokt en verdrietig, niet alleen om het lot van de Oekraïners en de jonge Russische mannen die ongewild worden meegetrokken in de megalomanie van hun dictator, maar ook omdat de zwarte geschiedenis nog niet afgesloten blijkt. ‘Het is maar goed dat mijn oma dit niet hoeft mee te maken,’ zegt mijn vrouw. Als klein kind uit Karelië groeide ze in Zweden op in een gastgezin. Na de oorlog was haar geboortegrond Russisch geworden.

In de nacht van Poetins aanval is het wat warmer geworden en gaan waaien. Het duurt nog weken voor de dikke laag sneeuw verdwenen is, maar van de schitterende witheid van de dag ervoor is niets meer over. De gelijkenis met de kwetsbaarheid van vrijheid en vrede raakt me.

Op haar kamer wacht Aino me op met haar dochter en kleinzoon. De afweercellen in haar bloed zijn onverwacht weer tot normale waarden gestegen en dat is zelfs aan haar gezicht af te lezen. Weerbaar en vastberaden zit ze in haar rolstoel. Het infuus heeft ze niet meer nodig. Met zijn vieren spreken we over haar gezondheid, over de dood, maar ook over de geschiedenis van toen en nu. Aino heeft haar plan al gemaakt. ‘Morgen, overmorgen ga ik naar huis.’


Deze column verscheen op Joop.nl.

Uitgelekte persconferentie van Rutte, 2029

Een jaar geleden, wat zeg ik, een maand geleden, dachten we dat het niet meer nodig zou zijn om opnieuw een persconferentie te houden. Helaas heeft de opkomst van een nieuwe virusvariant roet in het eten gegooid.

Het is inmiddels tien jaar geleden dat we met onze naasten een zorgeloze kerst hebben gevierd. In 2025 was het dichtbij toen we dachten dat we, naast het halfjaarlijkse vaccinatieprogramma, met het uitroeien van huisdieren de mogelijkheid van nieuwe varianten tot het minimum hadden beperkt. Op het laatste moment bleek toen echter dat ouderen met verzwakte afweer een kweekvijver vormden voor de omega-twee-kapda variant, die als het ware niet alleen de oude maar toch al zeer hardnekkige omega-twee-variant in een nieuw jasje was, maar ook het geluid van een brulaap nabootste, waardoor het immuunsysteem in de lach schoot in plaats van zich weerbaar op te stellen.

De lockdown van 2026-2027, waarbij voor het eerst grootschalige euthanasie werd toegepast, op iedereen van voor 1967, bleek al in oktober dat jaar onvoldoende succes te sorteren en zelfs de gentherapie waarmee de ACE2-receptor, zeg maar het kattenluikje waar het virus tot dan toe gebruik van maakte, met een lichaamsvreemd slot werd toegerust, was maar voor enkele weken succesvol.

De nieuwe variant waarmee we ons nu geconfronteerd zien, de kapda-upsilon-tau-variant, heeft de aangename eigenschap slechts een verwaarloosbaar aandeel van de bevolking te infecteren, namelijk kinderen tot een leeftijd van een jaar of twaalf. De sterfte is wel veel hoger, om en nabij de honderd procent, maar is vlot en pijnloos en de variant laat de gezonde beroepsgaande en gepensioneerde mensen gelukkig ongemoeid. De timing is echter wel erg ongelukkig, want met kerst is het niet te doen om de kinderlijkjes systematisch te koelen tot er ruimte is in de overbezette crematieovens.

Om onze smaak bij het kerstmaal, dat we dus in kleine kring moeten vieren, niet te verpesten is het noodzakelijk om het openbare leven te beperken van acht tot tien uur in de ochtend. Ik hoor u zuchten, maar u zult begrijpen dat we met de rug tegen de muur staan. Het bedrijfsleven kan wederom een eenmalige schadeloosstelling tegemoet zien die het klantvertrouwen moet herstellen. En zo gaan we, ondanks de bittere pil die we met zijn allen te slikken hebben, vol vertrouwen het nieuwe jaar in.

Woorden

Liefde bestaat omdat we er een woord voor hebben en hetzelfde geldt voor God, in het leven geroepen door het woord dat de mens hem influisterde. Luidt de verborgen regel van Genesis niet: En de mens zei: Er zij God en er was God. En hij zag dat God goed was. En wat voor liefde en God geldt, geldt voor alles, maar dan ook echt alles behalve de tijd, omdat vroeger was en de toekomst wordt en het nu alleen maar een overgangsvorm is, een spiegel als het ware, en al zijn spiegels nog zo mooi ingelijst, je ziet nooit de spiegel zelf, we zien alleen de toekomst in het verleden.

Stilte

De dag begint met een zangzwanenlied en met een hemel die in oranje tinten langzaam oplicht boven het meer. Een dun laagje ijs op de plassen verraadt nachtvorst en ja, het is ook echt een stuk kouder dan de afgelopen week. Ik loop de heuvels op en af en luister naar de stilte.

We hebben het vaak over hoe de mens de wereld verstoort. We hebben het dan over klimaatverandering, uitstervende diersoorten, afval en lichtvervuiling, maar wat we doen met de stilte hebben we het eigenlijk nooit. Ik leerde pas wat stilte was toen ik op mijn achttiende in mijn eentje door de Dartmoors doolde. Later, in Ierland, leerde ik van de stilte te houden. In de jaren dat we in Lapland woonde, begon stilte daadwerkelijk deel uit te maken van mijn leven. Ik raakte er zelfs zo aan gewend, dat ik bij het afdalen naar het Zuiden telkens moeite had met het lawaai dat me van alle kanten bestookte.

In Turku is het een stuk stiller dan in Nederland, maar volledige stilte is er niet te vinden. Pas als we ons terugtrekken in de bossen van Midden-Finland, vinden we de ware stilte terug. Wat dat met je doet, is onbeschrijfelijk. Zo lang we aan het gezoem, geronk en geklaag van de mensenwereld worden blootgesteld, zijn onze hersenen hard bezig dat allemaal te onderdrukken zodat we ons niet echt bewust zijn van het geluid om ons heen. Maar het kost wel inspanning, en zo is het ongehoorde geluid een constante stressfactor die pas wordt uitgeschakeld als we enige tijd in echte stilte doorbrengen. Het is alsof een verborgen spiergroep ergens in je lichaam zich eindelijk ontspant. Ineens ga je dingen horen waar je je normaal gesproken niet bewust van bent, zoals je eigen voetstappen en je ademhaling. Je staat een moment stil en houdt je adem in. Je hoort een takje breken, je hoort een specht die anders onopgemerkt zou zijn gebleven.

De wereld waar de stilte heerst is een goede plek. De gedachte dat je ooit weer terug moet, naar de stad en zijn wegen, probeer je te verdringen. En ook dat maakt de stilte mogelijk, je wordt baas van je eigen gevoel, je kunt dingen vergeten waar je niet aan wilt denken, en dingen oproepen waar je naar verlangt. Misschien is de wereld van de stilte wel een van de werelden buiten de ons bekende dimensies. Misschien is stilte wel de wonderpil waar wetenschappers al decennia naar zoeken. Hoe dan ook is stilte spiritueel.