In verhalen thuis

De straten gaan getooid in paarsblauwe franjes van bloeiende jacaranda’s. Het is onbegrijpelijk waar die bomen de levenslust vandaan halen na de maandenlang aanhoudende droogte die het land zijn kleur heeft ontnomen. De meeste loofbomen hebben hun blad verloren. Je kunt de kurkdroge bladeren horen als ze op de grond vallen of als de wind ermee speelt. Ze worden op hopen geharkt die in de vroege ochtend worden aangestoken. In de windstille lucht vormen de rookpluimen lange, kaarsrechte pilaren die het firmament lijken te dragen.

Als er iets is wat ik mis, dan is het de regen. Ik mis de frisse, vochtige lucht en de mist van de ochtendvroegte boven de rivier.

De jongste van onze twee kinderen is nog te klein om te missen. Hij neemt de wereld in zich op zoals die zich aandient. De oudste is op de leeftijd dat de fantasiewereld net zo werkelijk is als de fysieke. In onze verhaaltjes voor het slapengaan komen de kinderen zelf voor, soms als mensenkinderen maar vaker in een dierenlijf. We vormen een berenfamilie, we zijn muizen, herten of apen. Van Moederland reizen we naar Afrika, en we bezoeken oma’s boerderij in Vaderland. We beleven spannende avonturen in Finse taigabossen, waar eekhoorns en vossen wonen, en in Tanzaniaanse eucalyptusbossen met vlinders en apen. Daar treffen we monsters aan en grote, gevaarlijke dieren die uiteindelijk toch lief blijken te zijn. Meer dan eens eindigen de verhalen met het naderend geluid van de ijscowagen die in Turku eens in de maand voor de deur stopte. Zo kneden we de verschillende werkelijkheden tot een bevattelijk geheel waarin we thuis kunnen zijn.

Als er iets is wat hij mist, die oudste van ons, dan is het die ijscowagen. Maar gelukkig staat daar heel wat tegenover. Zo smult hij van de ugali en de chapati, en op straat kijkt hij zijn ogen uit. Want in Afrika speelt dáár het leven zich af. Vrouwen in kleurige jurken die in plastic bakken op hun hoofd hun koopwaar dragen, kinderen in schooluniform, mannen die zakendoen. Er wordt gelachen, geroepen, getoeterd, en er bestaat geen manier om je afzijdig te houden. Als de schoolbus onze jongens ophaalt, klimt de oudste direct op de stoel naast de chauffeur, van waar hij het bruisende leven in al zijn details in zich op kan nemen.

Juist in dat bruisende Afrikaanse leven, waar geen ontkomen aan is, verlang ik behalve naar de regen ook zo nu en dan terug naar het Finse solitarisme. Naar lange hardlooptochten in het sprankelend witte winterlandschap van Lapland, waar je niemand tegen hoefde te komen. Naar tijdloze avonden die we vulden met wandelingen door het moeras, op zoek naar kruipbramen, bessen of paddenstoelen. De geur van de suopursu bleek een werkzaam medicijn tegen de rusteloosheid.

Het geluid van de ijscowagen heeft geklonken. De leeuw die geen dieren eet omdat hij lief is, had geen geld, maar de aapjes hebben voor hem een doos met ijsjes gekocht. De jongens zijn in slaap gevallen en ik sta met Laura op de veranda te kijken naar de grote, donkergele vollemaan die onmerkbaar langzaam omhoogklimt. De sterrenhemel mag dan wel anders zijn, maar de maan die we zien blijft altijd hetzelfde. Ik sla mijn arm om haar heen en realiseer me dat er ook een moment zal komen dat we dit gaan missen. Misschien is de herinnering aan regen inwisselbaar voor de herinnering aan de droogte. En misschien is de eenzaamheid inwisselbaar voor het bruisende leven.


Deze tekst verscheen in iets andere vorm als column in Noorderlicht, het tijdschrift van de Nederlandse Vereniging in Finland.