Hoe het NRC Gallen-Kallela te kort doet

Het is een genoegen om in de Nederlandse media zo nu en dan te lezen over grote Finse kunstenaars. Het artikel van Mariëtte Haveman in NRC doet de schilder Akseli Gallen-Kallela echter om verschillende redenen ernstig te kort. In het stuk wordt Keitele (Het Keitelemeer, 1905) tot zijn ‘enige meesterwerk’ gebombardeerd.

Keitele (Akseli Gallen-Kallela, 1905)

Nu is Keitele weliswaar een prachtig werk en in zekere zin uniek in zijn oeuvre, het is echter zeker niet zijn beste of bekendste (behalve bij het luie Londense publiek misschien, omdat het in National Galery hangt), laat staan zijn enige meesterwerk. In zijn rijke en afwisselende oeuvre is het moeilijk één werk als zijn beste aan te wijzen. Mijn persoonlijke favoriet is Démasquée (Ontmaskerd, 1888), een werk dat een legitieme, zo niet de beste reden is om Helsinki te bezoeken en het Ateneum aan te doen. Over dat werk schreef ik in Achter de rug van God (zie verderop), en ik heb er ook eens in een column kort over uitgewijd.

Toch wil ik ook Démasquée niet tot zijn enige meesterwerk bestempelen. Daarvoor is hij te divers. Hoe zou je voorbij kunnen gaan aan andere prachtige werken, zijn realistische Poika ja varis (De jongen en de kraai, 1884) bijvoorbeeld, dat schittert in zijn eenvoud. En heeft hij zijn sporen niet vooral verdiend als schilder van Kalevala-taferelen? Neem nou Lemminkäisen äiti (De moeder van Leminkäinen, 1897), dat prachtig geënsceneerde en aandoenlijke tafereel van de moeder die stukken lichaam van haar zoon verzamelt uit de Tuonela, de doodsrivier, om hem opnieuw tot leven te brengen.

Lemminkäisen äiti (De moeder van Lemminkäinen, 1897)

Hoe kan Haveman de schilder van krampachtigheid betichten? Dat adjectief is op geen enkele legitieme wijze met het werk van Gallen-Kallela te verbinden. Dat hij en zijn werk qua faam onderdoen voor tijdgenoten uit West-Europa, heeft alles te maken met de status van Finland toen. Gallen-Kallela is nog altijd van onmeetbare waarde voor de culturele identiteit van Finland, evenals zijn Finse tijdgenoten als componist Jean Sibelius en dichter Eino Leino. De door hen opgebouwde nationale identiteit zou een drijvende kracht vormen voor de onafhankelijkheid die Finland in 1917 bedong.

Kullervon kirous (1899)

In die historische context mag Kullervon kirous (De vloek van Kullervo, 1899) niet onvermeld blijven. Het werk beeldt uit hoe in de Kalevala, kortgezegd het standaardwerk van de Finse mythologie, de onderdrukte weesjongen Kullervo op het punt staat wraak te nemen voor het leed dat hem is aangedaan. Het werk staat ook symbool voor de opstanding van het Finse volk. Gallen-Kallela schilderde het in het jaar van het Februarimanifest, een coup d’etat van het Russische regiem ter Russificatie van Finland, dat binnen het Russische rijk een autonome status kende. Overtuiging miste de schilder niet, hij was een pionier. De naamsverandering van Axel Gallen naar Akseli Gallen-Kallela in 1907 was dus om veel meer dan ‘omdat dat Finser klonk’, zoals Haveman stelt. Het was een patriottische daad, hoogst politiek, en aangezien de geschiedenis telkens nieuwe gedaanten aanneemt, is het onbegrijpelijk dat Haveman in haar artikel de schilder consequent Axel Gallen noemt.

Terug naar het artikel in het NRC. Waarom Keitele? En vooral: waarom zijn enige meesterwerk? Over kunst mag je een mening hebben, juist ja. Smaken verschillen, ook waar. Maar als je in de krant beweert dat een schilder maar een meesterwerk heeft alsof het een vaststaand feit betreft, en dan met een vrij willekeurig werk van hem op de proppen komt, dan ben je de boel aan het verdraaien.


Démasquée in Achter de rug van God:

Minutenlang staar ik haar aan, die glimlach waarvan je niet weet of ze je probeert te verleiden, of je uitlacht. Donkere ogen en haar dat wegvalt tegen de zwarte achtergrond, net als het maskertje in haar hand. Haar borsten, de rechtertepel vervagend in het licht, de andere sterk geaccentueerd door de schaduw en de tepelhof, zijn jonge borsten, borsten van een vrouw in de twintig. Met haar linkervoet leunt ze tegen de flank van haar andere voet, alsof ze haar voeten tegen elkaar aanwrijft of plaats voor je maakt op de bank waarop ze zit. Een gitaar links van haar, en rechts van haar een doodshoofd in de hoek van het vertrek en witte lelies in een vaas. Tegen de achtergrond een tapijt, donkerrood en zwart, wat een rokerige stemming opwekt. Oh, zo naakt, zo erotisch heb ik nog nooit een schilderij gezien. Madonna van de negentiende eeuw.
Laura stoot me aan en lacht. ‘Verliefd geworden?’
‘Ja,’ zeg ik, ‘maar je hoeft niet jaloers te zijn. Deze vrouw, als ik in dat vertrek had gezeten, dan… dan was het de vraag wat die glimlach van haar betekende.’
‘Is dat een glimlach, dan? Ik geloof eerder dat ze huilt, of haar tranen probeert te verbergen. Moet je die ogen zien! En wat heeft ze in haar hand, een sigaret?’
‘Dat was mijn eerste indruk ook. Maar kijk eens goed. Démasquée heet het, ontmaskerd. Ze heeft een zwart maskertje in haar hand, dat bijna wegvalt in de schaduw. Maar daar gaat het ook niet om, het gaat om de uitdrukking op haar gezicht, en haar lichaam natuurlijk, de pose ervan, en de naaktheid. Wat is het toch?’
‘Verdriet?’
‘Ik weet het niet. Nu je het zegt, het kan best wel melancholie zijn wat het oproept. Maar als ik met mijn ogen knipper, dan lacht ze opeens, of ze probeert me te verleiden.’
‘Ze spiegelt zich aan jou,’ lacht Laura. ‘Ze drukt precies uit wat je zelf voelt, en volgens mij ben jij gewoon een beetje geil.’
‘Misschien is dat wel zo, het eerste wat je zei. Dat de uitdrukking op haar gezicht afhangt van de ogen waarmee je kijkt. Net als bij Mona Lisa, maar dan is dit toch wel honderd keer beter gelukt. Deze glimlach… Misschien komt het door haar rechtermondhoek, dat de glimlach zich niet laat kennen.’
‘Of door de schaduw op de linkerhelft van haar gezicht.’

Manifest van de vrijbuiter

Het kostte het Duitse leger vijf dagen om Nederland op de knieën te dwingen en tachtig jaar later kostte het zes dagen om met man en macht Yves Rausch, alias De Rambo van het Zwarte Woud, te overmeesteren. Naar verluidt had Rausch tien maanden huurachterstand toen hij ervoor koos om de maatschappij te verruilen voor een hut in het bos. Hij kweekte er zijn eigen groenten en leefde verder van insecten en bronwater. Daarmee overtrad hij natuurlijk de regels, en de rest van het verhaal kent u.

In een café zou Rausch een manifest hebben achtergelaten dat in de Engelse media ‘The Call of the Wild’ wordt genoemd naar een roman van Jack London, de mooiste dierenroman ooit geschreven. De hond Buck, een kruising tussen een Schotse collie en een Sint-bernard, die als sleehond wordt ingezet, weet in dat boek te ontvluchten aan de mensenwereld waarin hij misbruikt en ernstig mishandeld werd, en geeft zo gehoor aan de roep van de wildernis. In werkelijkheid is het manifest van Rausch niet door hemzelf geschreven. Het zou om een Waldläufer-manifest gaan met tips om in de wildernis te overleven.

De maatschappij waar Rausch aan wilde ontsnappen is er een die zich het best laat karakteriseren door de garantie op een kunstgebit als je de tachtig nadert, omdat de enige tand die bestand is tegen de tand des tijds nu eenmaal een kunsttand is. Voor wie dat doel voor ogen heeft, is de maatschappij er in de loop der jaren steeds beter op geworden. Hoewel de coronacrisis enige roering aanbrengt, die hoogstens de ons resterende vrijheid wat verder aanvreet en de productie van kunstgebitten – wat, toegegeven, pas en maatwerk is in de mondholte die tevens in coronatermen het hol van de leeuw kan worden genoemd – voor enkele maanden deed stagneren, heeft de burger nog niet veel te klagen, want de veroudering van het gebit is een kwestie van vele jaren en daarbij vallen de coronamaanden in het niet.

Laten we, omdat het ons een serieuze zaak is, de kosten van een kunstgebitgarantie op een rijtje zetten. Kinderen worden op jonge leeftijd gedeponeerd in tehuizen omdat ze op die leeftijd in het kader van kunstgebitten toch maar lastposten zijn. Zodra de melktanden worden gewisseld worden ze vijf dagen per week naar instituten gestuurd die bedoeld schijnen om de interesse in het leven in het algemeen en de behoefte daadwerkelijk iets te leren in het bijzonder zo vroeg en effectief mogelijk te smoren. Tegen hun achttiende zijn ze genoeg gebrainwashed om tot burger bekroond te worden (met mogelijkheid tot herexamen als dit nog niet het geval is) en om zogenaamde uit vrije wil het vreugdeloze slavenbestaan van anderen te kopiëren.

Rausch mag dan een Einzelgänger heten, enige in zijn soort is hij niet. In feite is hij bewust of onbewust een volgeling van Diogenes, de Griekse filosoof die volgens de overleveringen leefde in een regenton in de stad en volgens wie openbare masturbatie een daad van wijsheid was omdat die getuigde van onvervalste zelfbeschikking. De Finse dakloze Kati Sinenmaa bouwde met keien vanaf 1995 meer dan tien jaar aan een eigen kasteel in de openbare bossen van Helsinki. Omdat de autoriteiten zich er geen raad mee wisten, lieten ze haar jarenlang begaan, tot onlangs een ambtenaar in toenemende mate last kreeg van zijn constipatie en besloot na te gaan of het kasteel wel aan de veiligheidsnormen voldeed.

Toch zijn het niet alleen Einzelgängers die zich afkeren van de maatschappij der kunstgebitgaranties. Zo heb je in Kopenhagen de vrijstad Christiania, die zich in de jaren zeventig eenzijdig onafhankelijk verklaarde van Denemarken en die status tot voor kort de facto wist te handhaven. Alle individuen en groepen die als ongehoorzaam (zoals antivaxxers) of extremistisch (zoals Syriëgangers) worden beschouwd, vormen samen een grote groep afvalligen, en het lijkt me niet onwaarschijnlijk dat er veel meer van zulke mensen zijn, die samen misschien wel een meerderheid zouden vormen, ware het niet dat ze minder geneigd zullen zijn te gaan stemmen, die de samenleving overdreven betuttelend vinden en liever wat meer persoonlijke vrijheid zien en daarvoor bereid zijn desnoods de kunstgebitgarantie op te offeren.

Desondanks krijgt de kunstgebitgarantiemaatschappij met de dag meer grip op ons. Over smaak valt steeds meer te twisten (waardoor ik mij genoodzaakt zie dit stuk met een smakeloze vergelijking aan te vangen) en satire is ongeoorloofd als die niet uitdrukkelijk als dusdanig wordt benoemd. De vrolijke misdaad, die uitgaat van hartstochten, wordt genadeloos bestraft en heeft zodoende plaatsgemaakt voor georganiseerde misdaad, waardoor het aantal passiemoorden tot een zorgwekkend minimum is gedaald en zogenaamde liquidaties in het moorddebat de boventoon voeren. Als een kwaadaardige belediging vereffend dient te worden met een flinke mep, is er altijd wel iemand om dat te filmen met zijn mobieltje zodat de rekening van het aan te meten kunstgebit bij de partij belandt die gezien de voorafgaande belediging nota bene in zijn recht stond.

Men zou het recht moeten hebben om zich af te keren, om buiten de conventies een bestaan op te bouwen en nee te zeggen tegen de kunstgebitgarantiemaatschappij. Het zijn niet de Einzelgängers die gevaarlijk zijn, maar juist de brave burgers die de ander dwingen te leven naar hun normen en waarden. Het Zwarte Woud is er niet alleen voor toeristen en andere wilde zwijnen, maar ook voor mensen die de voorkeur geven aan een vroege of tandeloze dood boven een dood zonder ooit waarlijk te hebben geleefd.

‘Wuhanvirus’ is stigmatiserend

De afgelopen dagen schrijft Trouw herhaaldelijk ‘wuhanvirus’ waar het over het nieuwe coronavirus gaat. Hoewel die keuze voor de hand lijkt te liggen, is het een onjuiste benaming die bovendien stigmatisering in de hand werkt.

In het verleden zijn er nogal wat ziekteverwekkers naar plaatsnamen vernoemd. Denk maar aan de virussen die hemorragische koorts kunnen veroorzaken, zoals Puumala, Lassa en Marburg. De laatste decennia wordt dat echter vermeden, omdat het tot stigmatisering kan leiden. Daarom is bijvoorbeeld in 1976 het Ebolavirus niet naar het plaatsje Yambuku genoemd, waar het virus voor een uitbraak zorgde, maar naar de nabij gelegen rivier.

Het nieuwe coronavirus heeft (nog) geen vlot bekkende naam. Voorlopig heet het virus officieel novel coronavirus (2019-nCoV). De door het virus veroorzaakte longontsteking wordt in het medisch tijdschrift NEJM zelfs NCIP genoemd (Novel Coronavirus-Infected Pneumonia).

De term ‘coronavirus’ is in de meeste gevallen vanwege de context duidelijk en specifiek genoeg, ook al circuleren er ook andere coronavirussen. Als we over de griepepidemie schrijven, vinden we het doorgaans immers ook niet nodig om het type en serotype van het betreffende influenzavirus te specificeren. Als ‘coronavirus’ in een bepaalde context verwarrend is, kan worden gekozen voor ‘nieuw coronavirus’ of ‘2019-nCoV’.

Aangezien we de laatste jaren geneigd zijn zorgvuldiger om te gaan met woorden en benamingen, is het verwonderlijk dat juist in Trouw, maar ook in enkele andere Nederlandse kranten, gekozen wordt voor een naam die stigmatisering in de hand werkt. Want zoals we inmiddels uit het nieuws kunnen vernemen, worden mensen met een Chinese of Aziatische achtergrond nu al beschimpt en gediscrimineerd naar aanleiding van de huidige virusuitbraak. 


Deze brief verscheen op 4 februari 2020 in verkorte vorm in Trouw (papieren versie)

Een land van meningen

‘But in all great compounds there must be people of all minds – some good, some bad, some fearless and some cowardly; those who bring in wealth and those who scatter it, those who give good advice and those who only speak the words of palm-wine. That is why we say that whatever tune you play in the compound of a great man there is always  someone to dance to it.’

Chinua Achebe, Arrow of God

In Arrow of God breekt de grote Afrikaanse schrijver Chinua Achebe een lans voor verscheidenheid. Mensen verschillen, meningen verschillen. Je zou kunnen zeggen dat het juist onze verscheidenheid is die ons mensen onderling bindt, een verscheidenheid aan meningen, een diversiteit aan karakters. Zonder die verschillen zouden we identiteitsloos zijn.  

Die verscheidenheid hebben we nodig, in de roman van Achebe om bij ieder deuntje een danser te hebben, en in de werkelijkheid om elkaar te toetsen. Respect voor de ander is een grondbeginsel van de democratie. Iedereen verdient het gehoord worden, luisteren is onze plicht. De Keniaanse Nobelprijswinnares Wangari Maathai vergelijkt de democratie met de drie poten van de traditionele Afrikaanse kruk. De eerste poot staat voor de democratische ruimte, het handhaven van de mensenrechten, de tweede poot staat voor duurzaam en verantwoordelijk beheer van natuurlijke bronnen en de derde poot voor vreedzaamheid, waar respect onderdeel van uitmaakt.

Ik werk momenteel in Malawi, een land dat ondanks de armoede en corruptie, ondanks dagelijks overbodige sterfgevallen in het ziekenhuis, vreedzaam is. Het is bevreemdend om berichten uit mijn vaderland te lezen, uit Nederland, dat ondanks de extreme welvaart wel in burgeroorlog lijkt, met troepen columnisten en opiniemakers tot hun knieën vastgezogen in een moeras van nijd.

Waren populisme en haatcampagnes tot voor kort hoofdzakelijk een rechtse aangelegenheid, inmiddels doet links onbeschroomd mee. Een lasterlijk artikel in de Volkskrant, van Hassan Bahara en Karolien Knols, waarin enkele rechtsgeoriënteerde opiniemaaksters zoals Eva Vlaardingerbroek met de grond worden gelijkgemaakt op basis van het feit dat het jonge vrouwen zijn, schoot vanochtend bij mij in het verkeerde keelgat. Erger nog waren de reacties erop. Volkskrantjournalist Margriet Oostveen heeft het op Twitter over ‘dienstmaagden van radicaal rechts’ en Roos Schippers, zelfbenoemd feminist, heeft het over ‘huppelkut Vlaar’. Nou is Vlaardingerbroek niet per se iemand die ik hoog heb zitten, maar dat doet er niet toe. Alle mensen verdienen respect.

Het is hoog tijd om onszelf een halt toe te roepen. Samenleven is ruimte geven aan de ander, aan mensen met een andere afkomst, maar ook aan mensen met een andere kijk op het leven en op de maatschappij. Discussies en kritiek zijn waardevol, maar we moeten ons realiseren hoe belangrijk fatsoensnormen zijn. Juist als het om je tegenstanders gaat. Val elkaar op inhoud aan, niet op wie we zijn. Laat mensen in hun waarde, vooral als je het niet met ze eens bent. Because in all great compounds there must be people of all minds, so that  whatever tune you play, there is always  someone to dance to it.

Over welvaart en onbehagen

Meer dan de helft van de Nederlanders heeft overgewicht, we leiden een zittend leven en spannen ons nauwelijks in, we hoeven immers geen moeite te doen om eten te bemachtigen en we hoeven ook niet ieder moment klaarstaan om bij bedreiging op de vlucht te slaan.

‘Het leven is te goed voor ons,’ zei ik laatst tegen een patiënt die kennelijk het idee had dat hij zich moest verontschuldigen voor zijn overgewicht. Overgewicht is geen ziekte, maar een symptoom. Het echte probleem is dat we te wel varen, dat onze maatschappij onze behoeften is voorbijgestreefd. De mens was in den beginne een jager, dat wil zeggen dat hij grote maaltijden in een keer verorberde om dan een hongerperiode door te komen. Maar die hongerperiode die kennen we niet meer. Dat overgewicht zo’n enorm probleem is geworden, bewijst dat we niet gebouwd zijn op de welvaartsmaatschappij waarin we leven.

Objectief gezien hebben we het allemaal prima voor elkaar, we leven lang en gezond, maar we zijn er niet gelukkiger op geworden. We ruziën over politiek, we staan op de tribunes te schreeuwen naar een scheidsrechter omdat hij op zijn fluitje blaast of dat juist nalaat, we verwensen elkaar op twitter en trekken alles wat we horen in twijfel. Hoe meer de discussies verharden, hoe minder ik geloof dat de kampen werkelijk van elkaar verschillen. Er is vooral veel boosheid, de onwil de vrede te bewaren is wat de mensen bindt en wat ze verdeelt. Als je over het verschijnsel onenigheid nadenkt, zonder je er inhoudelijk mee te bemoeien, is de enige mogelijke conclusie dat het ons juist te doen is om de stampei. Als we een rimpelloos wateroppervlak zien, zoeken we een steentje om de sereniteit te verstoren.

Ook die neiging hebben we meegekregen van onze verre voorouders. Als jagers hebben we dat scheutje adrenaline nodig, we zijn verslaafd aan de jacht, en omdat we ons eten voorgeschoteld krijgen, is de jacht een metafoor geworden. We ontwikkelen extremistische ideeën om de spanning te creëren die de jacht ooit deed, we doen dingen om te choqueren, we hebben de sensatie van gevaar en overwinning nodig om het welvaartsleven aan te kunnen. Door hem te bezitten hebben we de graal ontheiligd, en zo zetten we onze rooftocht door.

Grazers zijn redelijke dieren, ze zijn gebaat bij een gematigd klimaat, ze verkiezen een landschap dat groen genoeg is om hun honger te stillen en genoeg beschutting biedt tegen predatoren. Van spanning moet de grazer niets hebben. Maar de mens is anders, als zijn honger gestild is, wordt hij al snel onrustig. De mens is een jager, zijn handelen wordt ingegeven door driften die hij zelf niet begrijpt. Hoe kan iemand die alles heeft vervallen tot alcoholisme? Hoe kunnen mensen zich tégen Europa keren, tegen de democratie, hoewel het tegen hun belangen ingaat? Hoe kan een zo welvarende samenleving zoveel onbehagen opwekken? Is het werkelijk zo dat we ongelukkig worden als het geluk compleet is?

Arm en rijk

(dit artikel verscheen op opiniewebsite Joop)

‘Lyme is geen ziekte, want je gaat er niet aan dood,’ poneert Tom Doherty provocerend halverwege zijn lezing over tropische infectieziekten. Als een Nederlandse huisarts zich dat zou laten ontvallen, zou je het hem kwalijk nemen, maar dat doe je niet als een oude rot als hij dit zegt. Zijn stelling is gekleurd door een leven lang tropenervaring, waarbij het redden van levens vaak het enige is dat telt, en bovendien is zijn stelling gericht aan artsen die van plan zijn de wereld in te trekken om Ebola, tuberculose en malaria te bestrijden. Wat brengt de tegenstelling tussen geneeskunde in de tropen en die in het rijke Westen beter tot uitdrukking dan wat ik Doherty’s definitie van ziekte ben gaan noemen: een medische conditie waar je mogelijk aan dood gaat?

Drie maanden lang luisteren we van negen tot vijf naar experts die ons bijpraten over allerlei exotische aandoeningen met moeilijke namen, over virussen, bacteriën en parasieten die ontelbare slachtoffers maken maar waar de doorsnee Nederlander nog nooit van heeft gehoord. We brengen lange dagen door in het laboratorium, waar we de malariaparasiet en andere ziekteverwekkers met de microscoop bestuderen. We worden onderwezen in ondervoeding en leren hoe te handelen bij een plotse uitbraken van dodelijke infectieziekten.

In de avonduren vullen we het programma aan met lezingen over armoede of wereldpolitiek, en vanzelfsprekend eindigen heel wat avonden in de pub. Ook de experts die ons onderwijzen schuiven graag aan voor een paar pints, want Londen is Londen en aangezien de wereld niet te redden is, kun je de zorg voor je eigen ziel beter maar niet vergeten.

‘Dit wordt de tijd van je leven,’ werd ons beloofd toen de cursus aanving. Tot nu toe staat die voorspelling nog altijd overeind. Stop maar eens tientallen gemotiveerde artsen met vaak al jaren ervaring bij elkaar, artsen uit veertig landen uit alle delen van de wereld, die zich buiten het gebaande pad begeven voor iets waarvan ze menen dat het er werkelijk toe doet omdat ze epidemiologische getallen uit de tropen voor hen niet over cijfers gaan maar over mensen. Voed ze, die artsen, voed ze met kennis. Waar onderwijs vroeger nog deels als een verplichting voelde – je hoorde immers te studeren – weten we de kennisoverdracht nu op waarde te schatten en wordt uur na uur, dag in dag uit, iedere spreker met luid applaus beloond.

Londen is een stad van tegenstellingen. Terwijl wij in hartje Londen inmiddels inzien dat er de duizenden manieren zijn waarop een paar euro daadwerkelijk verschil kan maken – veel tropische ziekten zijn immers toe te schrijven aan armoede – gaan op luttele kilometers afstand in het economisch centrum Canary Wharf gigantische bedragen van hand tot hand. Op een vrije avond raak ik in gesprek met een vrouw die bij een hedgefonds dagelijks miljoenen Britse ponden verhandelt. Een uitgesproken kans om mijn economische ideeën te toetsen, denk ik. Want als zovelen houd ik er zo mijn theorietjes op na. Ik geloof dat ik begrijp hoe de wereldwijde ongelijkheid in stand gehouden wordt en ik meen dat met enige goede politieke wil aan armoede een eind kan worden gemaakt. Want dat blijft mijn frustratie: tropische ziekten vormen slechts de top van een ijsberg die armoede heet. Hoe denkt deze miljoenenhandelaar over armoede?

Tot een inhoudelijk gesprek komt het echter niet, want de hedgefondshandelaar doet de HIV-epidemie af als een kwestie van Afrikaanse promiscuïteit. Met armoede heeft het volgens haar niets te maken. Wanneer ik mijn gedachten uiteenzet over mogelijke regulering van de internationale markt om sociale zekerheid in arme landen te waarborgen, doet ze die ideeën af als marxistisch. Is onze samenleving dan ook marxistisch, vraag ik me af, omdat we sociale zekerheid kennen en een pensioen? Ik sta werkelijk perplex. Hoe kan iemand in rijkdom handelen zonder te weten wat armoede is?

Seksualiteit

Naar aanleiding van #MeToo denkt men over strengere regels voor seksuele omgang en zwaardere straffen. Maar of dat ons goed gaat doen?

Seksualiteit hoort bij de nacht en gesloten gordijnen. Seksualiteit is intimiteit, en eigenlijk altijd emotioneel beladen. Het is vaak heel gewild, maar kan ook juist totaal ongewenst zijn. Seksualiteit is ja maar ook nee, soms tegelijkertijd maar ja en nee kunnen elkaar ook opvolgen of afwisselen. Wil en daad lopen elkaar voorbij. Seksualiteit is ontdekken wat je wilt en gissen naar wat de ander wilt. En dat gaat de taal voorbij. Seksualiteit is een leerproces, dat ook. Leren wat goed is en wat slecht, leren waar de grenzen liggen. Maar seksualiteit is ook spijt hebben en schaamte. Seksualiteit is respect en verachting, net zoals seks lekker is en vies, teder en grof. Juist die onzekerheid over wat je zelf en wat de ander wilt, maakt seks ook zo spannend. Wie geen negatieve seksuele ervaringen heeft of nooit fouten heeft gemaakt, is nog maagd. Seks is nooit onschuldig, maar daardoor hoeven we seks nog niet in het verdoemhoekje te laten zitten.

Gestoorde seksualiteit kán ook een misdrijf zijn, maar ik denk dat dat vrij uitzonderlijk is. Vaker berust het op een misverstand, op het niet begrijpen wat de ander wil, een discrepantie tussen intentie en perceptie, een kortsluiting in het seksuele leerproces.

Ik denk dat vanwege #metoo onze verwachtingen van justitie te hoog zijn. Wil en onwil zijn immers moeilijk te bewijzen en de sporen van de daad zijn snel verdwenen terwijl de psychische gevolgen juist in de loop van de tijd kunnen toenemen. Het is vaak woord tegen woord, en daar staat de rechter machteloos tegenover.

Laten we #metoo dus vooral aangrijpen voor een stap in onze persoonlijke seksuele ontwikkeling. Verdiep je beter in wat de ander wilt en vooral in wat hij of zij niet wilt. Besef ook dat je je eigen grenzen moet bewaken, en dat het niet ok is als iemand die passeert. Juist door grenzen te respecteren, kan seks ook bevrijdend zijn. En als dat in de slaapkamer lukt, achter gesloten gordijnen, kunnen we het geleerde ook daarbuiten toepassen.

Zwarte stemmen

Een onderzoek gepubliceerd door Fireside Fiction en besproken in The Guardian bevestigt wat we eigenlijk al lang weten: de zwarte stem is in de literatuur ernstig ondervertegenwoordigd. Onderzoeker Ethan Robinson telde hoeveel verhalen in (voornamelijk Amerikaanse) literaire tijdschriften geschreven zijn door donkere auteurs. Dat waren 38 van de 2039 verhalen (1,9%) gepubliceerd in 63 tijdschriften – omwille van de leesbaarheid van dit stuk ga ik die verder de ‘zwarte verhalen’ noemen. Statistici berekenden dat de kans nagenoeg nul is dat dit lage percentage op toeval berust indien het percentage aangeboden zwarte manuscripten evenredig zou zijn aan donkere proportie van de bevolking (13,2%). Zelfs indien het percentage gepubliceerde zwarte verhalen gelijk zou zijn aan het percentage aangeboden zwarte manuscripten, zijn de verschillen tussen tijdschriften alsnog opvallend groot. Dat zou erop wijzen dat bepaalde tijdschriften meer of minder geneigd zijn donkere schijvers te publiceren.

Is dat wel zo?

Als wetenschapper dien ik eerst de studie kritisch door te lezen. Helaas wordt er niet serieus naar een andere verklaring dan racisme gezocht. Daarnaast wordt in het artikel veel nadruk gelegd op het aantal nullen achter de komma wat betreft de kans dat de gevonden verschillen op toeval berusten. Die nullen mogen voor de leek misschien indrukwekkend zijn, maar in feite betekenen ze slechts dat het verschil tussen 1,9% zwarte verhalen en 13,2% zwarte bevolking niet op toeval berust. Veel belangrijker zou het zijn om te benadrukken dat een zwarte inwoner in de Verenigde Staten een zeven maal kleinere kans heeft een verhaal te publiceren in een literair tijdschrift dan een niet-zwarte inwoner. Dat is een enorm verschil.

De verschillen tussen tijdschriften onderling zijn  lastig te interpreteren, door het lage percentage zwarte verhalen en relatief weinig verhalen per tijdschrift die de statistiek bemoeilijken. De rethoriek doet het onderzoek ook al geen recht, zo wordt een aangepaste vraagstelling voor de statistiek bijvoorbeeld toegelicht met ‘which is the most charitable to whiteness as possible‘, waarmee impliciet inhoudelijke kritiek wordt afgedaan als een vorm van whiteness. Het grootste gebrek van de studie is echter de tunnelvisie met betrekking tot de interpretatie van de getallen. De conclusie dat de literatuur racistisch is, wordt onvoldoende ondersteund.

Hebben we een probleem?

De beperkingen van deze studie leiden zo helaas af van het belang van de eenduidige bevinding dat zwarte of donkere schrijvers sterk ondervertegenwoordigd zijn. Dat toont de studie namelijk wel overtuigend aan. Hoe komt het, is het kwalijk en valt er iets aan te doen? – dat zijn  de vragen waar ik me met de beperkingen van een blanke mannelijke middenklasse schrijver wil wagen.

Natuurlijk zou hardcore racisme door een blanke elite die koste wat het kost de literaire macht aan zichzelf wil houden een verklaring kunnen zijn, maar zo iets is moeilijk om aan te tonen en zou daarom een uitsluitingsdiagnose moeten zijn: eerst moeten we zoeken naar andere verklaringen en die bevestigen of ontkrachten, voordat we stellen dat het ‘dus’ om racisme gaat. Zware beschuldigingen lokken immers defensieve reacties uit, nuancering draagt bij aan de welwillendheid om problemen te herkennen en aan te pakken.

Sex appeal en conservatisme

Als onlangs gedebuteerd schrijver ken ik de weg van de schrijftafel naar de lezer . De schrijver biedt manuscript aan bij de uitgever, en als die het boek maar sexy genoeg vindt geeft hij het uit. Als een boek wordt uitgegeven, is het echter nog niet bij de lezer. De boekenwinkelier kijkt misschien nog wel meer dan de uitgever met een marktoog naar het product, waar welliswaar geen houdbaarheidsdatum op staat maar dat vooral niet te lang op de schappen mag staan te wachten op zijn klant. Ook moet het boek zo sexy zijn dat het de recensenten zich laten verleiden en op hun beurt kunnen de sex appeal van het boek kunnen vermeerderen. Als het boek maar sexy genoeg is en zowel bij uitgever, winkelier, recensent als klant in de smaak valt, breidt de roem van het boek zich uit en bestaat er de kans dat het boek gekocht en gelezen wordt. Er zijn dus nogal wat schakels waar het, door racisme of door andere factoren, mis kan gaan.

In een tijd van moordende literaire concurrentie over de gehele keten is voor de sex appeal van een boek het commerciële aspect steeds belangrijker geworden. De uitgever en winkelier zullen niet alleen literaire of maatschappelijke waarde van het boek laten wegen, maar ook de vraag hoeveel drukken het boek gaat opleveren.

Aangezien recensenten ook maar mensen zijn, kan het zo zijn dat zij moeite hebben boeken buiten hun eigen referentiekader op waarde te schatten. Helaas is het recensenvak al even blank, mannelijk, hoogopgeleid en hoofdstads als het schrijversvak en uitgeversvak, wat de diversiteit van literatuurland vanzelfsprekend niet ten goede komt. Kortom, benauwde percepties over wat een goed boek is en commerciële overwegingen kunnen bijdragen aan een enigszins conservatief speelveld. Dat een groot aandeel van de huidige Nederlandse literatuur zich afspeelt in Amsterdam, en dat daarin vaak hoogopgeleide middenklasse blanke karakters een hoofdrol spelen, is daar een symptoom van.

Cultuur

Ook kunnen culturele verschillen bijdragen aan het feit dat het aandeel donkere schrijvers klein is. In de muziekindustrie is de relatieve oververtegenwoordiging van zwarte muzikanten in o.a. rap-, blues- en jazzscene overduidelijk gerelateerd aan culturele verschillen. Zou het zo kunnen zijn dat donkere bevolkingsgroepen zich meer toeleggen op expressievere vormen van kunst?

Opvallend is dat zowel binnen Nederland als internationaal schrijvers met een Arabische achtergrond een steeds belangrijkere literaire rol vervullen, terwijl de ‘zwarte’ inbreng achterblijft. Of het aandeel van de Arabische inbreng gelijke tred houdt met de migratie (met te verwachten vertraging van enige decennia vanwege de taalbarrière) weet ik niet, maar ik denk dat we ons geen ernstige zorgen hoeven te maken om Arabische participatie in de Nederlandse literatuur.

Uit het korset

Of de ondervertegenwoordiging van zwarte schrijvers nu met hardcore racisme te maken heeft of niet, het lijkt me van evident belang dat de literatuur baat zouden hebben bij participatie van alle bevolkingsgroepen, inclusief vrouwen en etnische minderheden. Iedere bevolkingsgroep heeft zijn eigen verhalen met eigen context. Fictie is er omwille van de literaire transcedentie, om via het woord uit de eigen belevingswereld te treden. In verhalen vereenzelvigen we ons met fictieve karakters, bewegen we ons in een wereld waarin andere wetten heersen. Zo oefenen we ons in het inleven en in het aanpassen aan een veranderende wereld. Vandaag de dag weet men zich ontzettend goed in te leven in zichzelf en in de eigen bevlokingsgroep. Het inleven in de ander zou best wel eens het medicijn voor onze tijdgeest kunnen zijn.

Als het commerciële argument doorslaggevend blijft in publicatie en beoordeling van boeken, zal de scoop van onze boekenplank zich steeds meer vernauwen, want de markt heeft nu eenmaal de neiging de goede wil te onderdrukken. Daar moeten we dus van af. We hebben voortrekkers nodig, donkere schrijvers die hun manuscripten insturen, uitgevers die hun nek durven uit te steken en maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen, of nee: uitbreiden, we hebben recensenten nodig die hun grenzen kunnen en durven te verkennen, winkeliers die nieuwe klantengroepen willen werven in plaats van hun oude klantengroep vasthouden, tijdschriften en literaire happenings die meer gaan inzetten op de maatschappelijke rol die de literatuur zou kunnen spelen. Ook welverkopende auteurs zouden solitair moeten zijn en geen percentages van de opbrengst eisen die leiden tot commerciële druk die de literatuur in zijn nauwe korset dwingt.

Wat u, als lezer kunt doen, is duidelijk. Lees Toni Morrison, lees Astrid Roemer, lees boeken die uw blikveld verwijden.

Johan Cruijff en zijn moordenaar

In 1991 overleed Queen-zanger Freddie Mercury aan aids, ten gevolge van Hiv-infectie. Dat betekende een keerpunt in de geschiedenis van de ziekte, want ineens raakte ze het hart van de westerse samenleving, terwijl aids voordien voornamelijk een ziekte was van Afrika en van minderheden waarmee de gemiddelde westerling zich niet identificeerde. Vanaf dat moment heeft de sociale acceptatie en de aanpak van hiv en aids grote sprongen gemaakt, waarvan het effect bekend is. Hiv is een behandelbare ziekte geworden en inmiddels daalt het aantal nieuwe infecties wereldwijd.

In 2016 overlijdt Johan Cruijff aan longkanker. Zonder op de hoogte te zijn van de details van zijn ziekte, is er voldoende reden om aan te nemen dat zijn moordenaar Tabak heet. Dat wordt echter in de media verzwegen omdat men bang is de indruk te wekken dat longkanker een kwestie van ‘eigen schuld’ zou zijn. Dat is onterecht, want het lijden aan een ziekte is nooit een morele kwestie. Soms hebben we daar iemand als Freddie Mercury of Johan Cruijff voor nodig om dat in te zien. Hoewel een roker gemiddeld ongeveer tien jaar aan levensduur inboet en daarnaast ook nog eens veel vaker ernstig invalideert, is dat niet waar de roker voor gekozen heeft. De roker kiest voor roken, niet voor de schadelijke gevolgen ervan.

Johan Cruijff was ooit een fervent roker, maar als hij in 1991, het jaar dat Freddie Mercury overlijdt, een bypassoperatie moet ondergaan vanwege kransslagaderverkalking, is dat voor hem reden om te stoppen met roken. Hij neemt deel aan een antirookcampagne, waarin hij zegt: ‘Ik ben Johan Cruijff. Ik ben aan twee dingen verslaafd geweest. Roken en voetbal. Voetbal heeft me alles gegeven in het leven. Roken heeft me bijna het leven gekost.’ De Spaanse versie van de reclame eindigt met de zin Fumar te mata (roken is dodelijk).

Als arts op de longafdeling in een ziekenhuis in Finland word ik dagelijks geconfronteerd met de verschrikkelijke gevolgen van roken. Als ik op de sociale media tabak aanwijs als de moordenaar van Cruijff wordt dat me echter niet in dank afgenomen. Het zijn vooral rokers die het onkies vinden, en als reactie schrijven dat er ‘zoveel in het leven ongezond’ is. Doordat tabak als doodsoorzaak in de taboesfeer wordt gehouden, beseffen mensen niet hoe schadelijk het roken is. Bijna iedere roker gelooft zelf aan de dans te ontspringen daarmee is het roken een lugubere loterij.

In Finland rookte in de jaren ’50 maar liefst tachtig procent van de mannen, tegenwoordig is dat nog maar vijftien procent en bij de vrouwen ligt dat percentage op bijna hetzelfde niveau. De regering heeft een rookvrij Finland als doel gesteld, waarbij het streefpercentage rokers onder de vijf procent ligt. Ook in Nederland is het aantal rokers gedaald, maar het percentage rokers ligt nog altijd boven de twintig procent.

Mede door de sterke tabakslobby sterven in Nederland jaarlijks naar schatting tienduizenden mensen aan de gevolgen van roken. Daarmee is de tabakslobbyist gevaarlijker dan een gemiddelde terrorist. Toch wordt roken niet als een veiligheidsrisico beschouwd. Als reactie op de terroristische aanslag in Brussel schreef Arnon Grunberg op 23 maart in zijn voetnoot: ‘Terrorisme is zelden een reële bedreiging voor staten. Op het hoogtepunt van de Tweede Intifada, toen er elke week een of meer aanslagen in Israël plaatsvonden, merkte een Israëlische minister terecht op dat er nog altijd meer verkeersdoden in Israël vielen dan dat er mensen stierven aan terrorisme.’ Grunberg had even goed met tabaksdoden kunnen vergelijken.

De roker beschouwt het recht op roken soms als een vrijheid, maar als arts stel ik vast dat roken te vaak zijn gevangenis wordt. De keuze om te gaan roken is meestal niet een keuze van rationele afwegingen en dus voldoet die keuze niet aan werkelijke vrijheid, waarbij de consequenties idealiter worden overzien. Ik zie mensen, soms al op jonge leeftijd, lijden en sterven aan tabak. De eerste keer dat ik in Nederland euthanasie meemaakte, was bij een vijfendertigjarige vrouw die vanwege hoofdpijn bij de dokter kwam, wat het gevolg bleek van uitgezaaide longkanker. In enkele weken tijd waren de duizeligheid en pijnen zo hevig dat slechts euthanasie haar uit het lijden kon verlossen. Nu hebben we ook een van onze grote nationale helden aan de tabak verloren. Ik meen dan ook dat ik in de naam van Johan Cruijff zijn moordenaar aan te mogen wijzen: Fumar te mata.