De Kalfjeslaan

Straatlantaarns, weerspiegeld in de regenplassen op het fietspad, rijgen zich als een kralensnoer aaneen. Langzaam laat ik ze door mijn vingers glijden, zonder ze te tellen, want waar zou ik moeten beginnen? Doordat de maan zich heeft verscholen achter een dik wolkendek lijkt de berm te eindigen in een donkere afgrond. De wereld heeft zich gereduceerd tot één enkele dimensie. Nu is hier, straks is een paar kralen verder. Voor denken is het te vroeg, voor spreken te laat. De woorden zouden in de stilte blijven hangen en bevriezen in de kou. Door de oktoberwind zouden ze worden weggedragen over de polder, te water raken en al dooiend vervloeien met het zwarte slootwater.

De Kalfjeslaan is een oude, rechte weg van het bos naar de rivier. Ouder dan het bos maar jonger dan de rivier. De kaarsrechte weg is genoemd naar de herberg ‘t Kleine Kalf, gelegen aan de rivier, dat in de zeventiende eeuw werd geopend door Jan Claesz Kalf. Nadat het in de tweede helft van de vorige eeuw is gesloopt bleef er alleen een tolhuis over, dat inmiddels is omgebouwd tot een mooi maar onnodig duur restaurant. Het restaurant is zo belicht dat je het van twee meanders stroomopwaarts al kunt zien liggen.