Zomerdans

Met het gezicht naar me toegedraaid staat ze daar, half verscholen tussen de bomen. De regen van zojuist geeft haar roodbruine zomervacht een doffe glans. Een vragende blik, die het midden houdt tussen angstig en uitdagend, alsof ze hoopt ten dans te worden gevraagd. Druppels gevangen in bladeren breken het licht van de doorbrekende avondzon als een discobal. Op aangeven van de specht stap ik op haar toe. Mag ik je Capri noemen?

Even lijkt ze te aarzelen. Was de vraag wel aan haar gericht? Een ruk met het hoofd en daar gaat ze, in vloeiende passen, sprongen, zwieren, begeleid door een krekel die haar vleugels droogstrijkt. Haar verlegenheid schudt ze van zich af, om plaats te maken voor trots en gratie.

De wolken zijn nog niet verdreven maar hullen het bos in een sprookjesachtige duisternis. Licht is pas mooi als er schaduw is. Het bos is groener, bruiner en lijkt meer te ademen. Lucht waar je je longen mee vol pompt, waar je liefde uit put. En troost.

Troost kan iedereen wel gebruiken, ook zonder verdriet. Van troost word je vanzelf een beetje verdrietig. Oog in oog met Capri schieten me de tranen in de ogen. Pijnscheuten als speerpunten in het hart. Waarom? Je kunt om van alles verdrietig zijn. Om gemiste kansen, om verlies, maar ook door liefde en geluk.

Net als liefde kan hardlopen pijn doen, maar ook voldoening geven. Soms geeft pijn juist een geluksgevoel en een andere keer kan voldoening verdrietig maken. Daarom probeer ik het hardlopen maar te zien als een dans, die blijft voortduren tot je er uitgeput bij neervalt.

Mijn dans met Capri was echter van korte duur want al snel werden we betrapt door haar broer. Schaamde ze zich, of was het een ontwaken in de werkelijkheid? Reeën zijn geen mensen, en horen zich ook niet met mensen in te laten. Toch kun je de werkelijkheid soms even vergeten. Die momenten, gestolen uit een droomwereld, kun je je leven lang bij je dragen, om moed uit te putten. Moed, om het lopen voort te zetten als de duisternis valt.

Mensen en dieren

Daar staan ze, een tiental meters van het pad af in het bos. De strepen avondrood die de zon heeft achtergelaten geven nog voldoende licht om ze te kunnen onderscheiden. De stokstijve silhouetten tekenen zich af tegen de felwitte sneeuw, half verborgen tussen de kale bomen. Zojuist stak een ree het pad over, bleef vlak voor me staan en keek me indringend aan, alsof ze me iets wilde zeggen. Net zo plotseling verdween ze het bos in, gevolgd door twee iets kleinere maatjes.

Dat is hardlopen. Als een wild dier ren je door het bos, niet anders dan een ree. Nu ik al een maand lang dagelijks bij schemering door het bos ren, naar mijn werk of naar huis, maar nog geen reeën gezien had, leefde ik in de veronderstelling dat ze zich niet in dit bos ophouden. Begrijpelijk, want als ik een ree was zou ik de Veluwe opzoeken, of de Holterberg.

Maar ik ben geen ree, ik ben een mens. Een mens zoals alle anderen. Vorige week werd een meisje van 23 jaar in brand gestoken en kwam te overlijden. In brand gestoken door een mens. Dat zijn mensen, die steken elkaar blijkbaar in de fik. Misschien heb ik het korte berichtje in het nieuws alleen maar onthouden omdat ze bij mij in de straat woonde. In Zeist, misschien wel één van de rijkste gemeentes van Nederland.

Een paar jaar geleden organiseerde ik in de zomervakantie activiteiten voor kinderen van een asielzoekerscentrum. Dat zijn van die kinderen die met een hele familie hutjemutje op één kamer wonen, onwijs gezellig. Ouders altijd thuis, want die mogen niet werken. Op een ochtend kwamen we ongelegen want er had zich een incident voorgedaan: een man had zichzelf in de fik gezet nadat hij te horen had gekregen dat het asiel werd afgekeurd. Uit pure wanhoop, of misschien in de hoop dat hij hiermee zijn vrouw en kinderen alsnog een kans kon geven, greep hij een jerrycan met benzine en een lucifer. De man overleed en de rest van de familie is ‘gewoon’ terug gestuurd, door het Volk der Nederlanden. Heerlijke mensen.

Omdat ik niet zo goed tegen onrecht kan trek ik me die dingen soms aan. Moet je niet doen, want je kunt er niets aan veranderen. Ja, flyeren voor Groenlinks op de Nieuwmarkt in Amsterdam. Gezellig! Maar dan bedacht ik me dat ik politiek stond te verkopen alsof ik de eerste de beste marktman was. Hoe harder men schreeuwt hoe meer men verkoopt. In de politiek is men steeds harder gaan schreeuwen, omdat men niets te zeggen heeft. Die marktlui besturen ons land. Flyeren doe ik niet meer, laat die Hollanders zelf maar bedenken waar ze op stemmen.

De krant staat vol berichten om wanhopig van te worden, daarom heb ik geen krant. Dan strik ik mijn veters maar en sla de deur achter me dicht. Een tikkeltje te hard. Wat zal de buurvrouw denken? Binnen is de krant, de radio, internet, actualiteit en politiek. Buiten, op straat, is de wereld onveranderd. Ieder voorjaar komt de wereld tot bloei alsof het feest is. Maar nu ligt er sneeuw en is het steenkoud. Een paar krullen breken af als ik door mijn haar strijk. En bij iedere ademhaling vormt zich een dampwolk alsof ik een fabriek ben.

Ik bedenk me en keer om. Als ik ze zie zal ik ze achtervolgen. Van het pad af, het bos in. Over afgebroken takken springend, kuilen ontwijkend. Gelijke rechten voor mens en dier! De langzaamste zal mijn prooi zijn, met blote handen gevangen. Met mijn vingers druk ik de slagaders dicht tot ze verslapt. Dan sleep ik haar naar mijn hol, scheur de stugge huid los van het vlees dat nog rood en warm is. In de stilte van de nacht zal ik mijn honger stillen met het rauwe vlees van het dier, mijn dorst zal ik lessen met het bloed uit de slagader. Tot de morgen aanbreekt zal ik wachten in de kou. Bij een heldere sterrenhemel val ik in slaap.

Maar nee, ze zijn nergens meer te zien. Omdat het inmiddels zo goed als donker is snel ik terug naar de bewoonde wereld. Pasta en groente in een verwarmde kamer. Een boek van Fitzgerald en een strijkkwartet van Janáček.