Op de latten

Vandaag lag er teveel sneeuw om te lopen en te weinig om te skiën, dus deed ik het beide. In de ochtend, voor werk, hardlopend een ‘rondje kerkhof’ en in de namiddag nog een stukje op de latten. Skiën betekent hier trouwens crosscountryskiën, oftewel langlaufen. Maar langlaufen klinkt zo Duits en traag, dat ik het liever skiën noem.

In het skiën worden Eeva en ik aangemoedigd door de topskiërs Esa Mursu en zijn vrouw Heli Heiskanen, die een paar kilometer verderop wonen. Als vriendendienstje heeft Esa onze ski’s op professionele wijze van wax voorzien en binnenkort krijgen we zelfs trainingen van hem. Hardlopen en skiën zijn goed inwisselbaar, verzekerde hij me. Als in de lente de sneeuw verdwijnt, verruilt hij zelf de ski’s voor hardloopschoenen en andersom onderhouden hier in het Noorden veel atleten ‘s winters met ski-trainingen hun conditie op peil. Voor mij is het bovendien een uitgelezen mogelijkheid om af te rekenen met een hamstringprobleemje dat dit najaar opspeelde.

Tot voor kort geloofde ik niet dat er een andere sport bestond die net zoveel voldoening kon geven als hardlopen. Maar dat had ik mis. De eerste ski-training, eind oktober, was qua trainingsplezier een daverend succes. Uit alle macht duwde ik mezelf vooruit over het glooiende pad door het bos. Telkens als ik bovenaan een heuvel kwam, zakte ik door mijn knieën, hield de stokken precies zoals Eeva me voordeed en probeerde ik zo stoer en meedogenloos mogelijk te kijken. Ik geloof werkelijk dat het er behoorlijk professioneel uitzag, als je die trillende benen van mij tenminste niet opmerkte. En waarlijk, daar ging ik, heel voortvarend (of voortglijdend, zoals dat wellicht in vaktermen heet) de heuvel af. De latten sneden een smalle reep in het witte kleed, eerst traag, maar dan kwam de versnelling en, patsboem, daar lag ik alweer. In de berm of midden op het pad, met het hoofd in de sneeuw en de benen in de lucht. Zodra ik het zelf niet meer was, die de snelheid bepaalde, maar de helling van de heuvel, verloor ik de controle volledig, dan draaiden mijn ski’s de verkeerde kant op en helde mijn lichaam teveel naar voren, naar achteren of opzij. Eeva keek toe maar lachte niet (lang leve de Finse gewoonte de ander altijd in zijn waarde te laten). Vandaag lukte het zonder te vallen. Bijna, bedoel ik. Slechts eenmaal, vanaf de steilste heuvel  omlaag, verloor ik de controle. Maar met nog een aantal wintermaanden te gaan moet het lukken om me de techniek helemaal eigen te maken en misschien zelfs eens aan een wedstrijdje deel te nemen.


Deze column verscheen in Runner’s World magazine, editie januari 2015

De eenzame weg

In juli, bij de afscheidsbarbeque in Turku, voor Eeva en ik naar Lapland vertrokken, verzekerde  Matti mij ervan dat ik me in Posio zou vermaken. Er zijn nauwelijks mensen, vertelde hij, en de heuvels zijn pittiger dan in het zuiden, maar de natuur is zo overweldigend dat ik de mensen niet zal missen.

Zijn woorden schieten me te binnen als de duisternis over de weg valt. Zojuist ben ik een grote kudde rendieren gepasseerd, en deze keer vluchtten ze niet van me weg. Een van dieren maakte een slobberend geluid, alsof hij maar wilde aangeven dat hij bezwaren had. Waartegen, verstond ik niet.

Nee, mensen kom ik nauwelijks tegen. Afgelopen weekend liep ik het dertig kilometer lange rondje om het meer. Halverwege vlogen een paar moerashoenderen op toen ik passeerde, en een eindje verderop maakte ik kennis met een taigagaai. Ik stopte, de vogel vloog van boom tot boom om me heen en koos uiteindelijk voor een pijnboom op enkele meters afstand. Hij zat op ooghoogte, draaide zijn kopje naar me toe en keek me nieuwsgierig aan. Het was duidelijk wie de gastheer, en wie slechts de voorbijganger was. Op dat moment wist ik trouwens nog niet wat voor vogel het was, maar zijn kopje had iets gaaiigs, en met zijn fijngestreken roodbruine vleugels was het een kleine moeite om hem in de vogelgids terug te vinden.

Na die duurloop vroeg Eeva mij of ik niet bang was om een beer tegen te komen. Nee, bang voor de beren ben ik niet. Ze kunnen er best zijn, want het is nog niet zo lang geleden dat er hier eentje werd gespot, maar het landschap is zo sprookjesachtig en verlaten, dat het onvoorstelbaar is dat de vreedzaamheid zomaar verstoord wordt. Mijn ontmoetingen met beren zijn trouwens op één vinger te tellen en in dat geval ging het hoogstwaarschijnlijk om een imaginaire beer; een schaduw, een ooghoek, in een halfduister bos.

Ik heb de kudde rendieren inmiddels achter me gelaten (ik kon ze horen denken: kijk, een renmens!) en ik bevind me onderaan de heuvel, daar waar het bos overgaat in het moeras. Het oostelijke deel van de hemel wordt zichtbaar, de maan komt net boven de bosrand tevoorschijn. Ze is vol en naakt, en op haar wenk vertel ik over mijn dromen. Ik zou mijn dokterslicentie best wel willen inruilen voor een kudde rendieren, fluisterde ik haar toe, en dan bedenk ik me ineens hoe trouw ze is, die maan. De minnares die me overal volgt, en altijd naar me luistert.


Deze column verscheen in Runner’s World magazine, editie december 2014

Poromies

Schemering, sneeuw, en ik sta stil op de karhuperäntie, een eenzaam weggetje aan de andere kant van het meer. In de sneeuw verse hoefsporen en een dubbele lijn. De paardenkar die zo-even voorbij kwam is al een herinnering, want door de dikke sneeuwvlokken, die in stilte naar beneden dwarrelen, reikt het zicht niet verder dan honderd meter. Daar houdt de wereld op.

Op de weg terug rent een groepje rendieren me tegemoet. Ze merken me pas op als ik vlakbij ze ben. Dan vluchten ze de weg af en zoeken ze beschutting in het moeras. De rendieren zijn eigendom van poromiehet, de rendiermannen. Twee van hen had ik vandaag op mijn poli. De ene kreeg een medicijnenkuur mee naar huis, maar de ander had zo een ernstige longontsteking, dat ik hem voor een paar dagen op de beddenafdeling moest houden, de antibiotica krijgt hij per infuus toegediend.

Rendieren in winters Posio
Rendieren in winters Posio

In de pauze vroeg ik Marit, één van de verpleegkundigen, wat voor werkzaamheden de rendiermannen in deze tijd van het jaar eigenlijk uitvoeren. Het was me opgevallen dat de rendieren nu, bij het ingaan van de winter, in grotere kuddes door de bossen trekken, en enkele kuddes houden zich nu in de buurt van boerderijen op. De rendieren komen nu dagelijks terug bij de rendierhouders, vertelt Marit, want daar krijgen ze voedsel. In ruil voor het voer pikken de rendiermannen enkele dieren uit voor de slacht. Of dat een eerlijke deal is weet ik niet, maar het klinkt me redelijk.

Als ik in mijn eentje over de stille wegen door de sprookjesachtige omgeving loop, komen de dromen vanzelf. Ik zie mezelf als poromies, rendierman. In plaats van me om zieke mensen te bekommeren, onferm ik me over een kudde rendieren. Ik meen wel eens dat het hardlopen voor mij slechts dient als substituut voor het buitenleven. Ik ben opgegroeid in een klein boerderijtje aan de rand van de stad. We hadden geiten, kippen, konijnen en ganzen en later verhuisden we naar een dorp. Daar breidde de veestapel zich uit, we kregen schapen en zelfs een paard. Een winter lang verbleven de koeien van een bevriende boerin bij ons op stal. Dagelijks, voor we naar school gingen, mestten we de stal uit. De mest brachten we met kruiwagens naar een grote hoop achter in de wei. Hoewel we daarna douchten en ontbeten, was ik wel eens bang dat de kinderen op school konden ruiken dat ik de stal had uitgemest, maar nu vraag ik me af of, áls ze ervan wisten, ze niet jaloers waren geweest.

In plaats van het buitenleven koos ik voor de geneeskunde. Het is een keus waar ik nooit spijt van heb gehad, maar toch wordt de droom van het buitenleven steeds sterker, bijna tastbaar. Als ik flink doorwerk, heb ik volgend jaar mijn studieschuld afbetaald, en dan ben ik vrij. Wie weet dokter ik nog een paar jaar door, zodat ik met een veilige buffer poromies word, of misschien blijft dat voor altijd een droom.

Ruska

Als de zon zich schoorvoetend terugtrekt, volg ik haar, de wildernis in. In het bos, waar de stugge naaldbomen door kopergele berken worden gestut, heerst de duisternis al, maar in het moeras doet de avondzon de rode moerasgrassen en bronzende struiken glanzen als de lippen van een oosterse prinses. Oh Ruska, het ravissante kleurenspel van de herfst, en de hardloper die in zijn vermoeidheid zo’n makkelijk prooi is, hij proeft van de bosbessen en vervolgt dan zijn pad in de richting van de Rijsberg (een vermolmd bord met haast onleesbare letters, nog 30km).

De herfst is zoveel zachter dan ik had verwacht. Vroeg op een morgen eind augustus echoden de rauwe kreten van kraanvogels over het meer dat nog gevangen lag in een dichte mist. Ze begonnen aan hun trektocht naar Afrika. De dag erna begon het te regenen en het duurde niet lang of het bladgroen trok zich terug uit de gewassen. Op een gegeven moment hield de regen het voor gezien – misschien had hij zich vergoten. Hij liet de wildernis over aan Ruska, die eerst de berken, dan de lariksen en lijsterbessen wenkte, een magistrale kleurensymfonie dirigeerde.

Ruska is haar naam, en ik ben haar minnaar. De zwarte beekjes fluisteren zinspelende verzen, de wulpse paddenstoelen zijn nieuwsgierig uit de grond geschoten en de moerasgrassen blozen. Ruska, haar schoonheid is de hoogste kunst. Schilderijen zijn kinderspel, gedichten schieten woorden tekort en de muziek, tenslotte, is slechts gemaakt om bij de open haard de stilte te vullen als de kou het land in zijn greep heeft en de vogels zijn weggetrokken. Neem nou die kale boomstronk, van een dode dwergberk misschien, de takken ervan kronkelen lustiger dan de levendigste Jugendstil. Maar voor een museum laat Ruska zich niet vangen. Haar steelse blik is er een in het voorbijgaan. Ze ontkleed zich, maar als je denkt haar naaktheid te mogen zien, verdwijnt ze in het niets. Tussen al het groen en geel van de naaldbomen en de berken ligt een kleine open plek en in het midden ervan staat een boompje met bladeren als vlammen zo rood. Het is een esp van slechts een paar meter hoog, een paar bosbessenstruiken hebben zich aan haar voeten geworpen. Op de weg terug speur ik om me heen, zie duizenden bomen maar niet één andere esp. Het was de enige esp in het hele bos, de enige vuurrode boom in een geelgroen bos, en dat is poëzie, zou Remco Campert zeggen.


Deze column verscheen in Runner’s World magazine, editie november 2014

Did Start…

Wie wilt sterven zonder ooit een havana te hebben gerookt? (Ramón Allones)
Wie wilt sterven zonder ooit een havana te hebben gerookt?

…but did not finish: het glas is half vol of half leeg. Toen ik afgelopen zondag in Amsterdam van start ging voelde ik mijn hamstring al vroeg in de wedstrijd stijf worden. Toch bleven de echte problemen uit tot iets over de helft. Na een paar maal een rek & strek onderbreking gaf ik het toch maar op, want het was nog zo’n 15 kilometer naar de finish en iedere kilometer moest ik even rekken. Hetzelfde euvel plaagde mij overigens al bij duurlopen langer dan zo’n twintig kilometer, dus geheel onverwacht kwam het niet. Twaalf maal heb ik een marathon uitgelopen, ik hoef mezelf niets te bewijzen en gelukkig heb ik ook geen verplichtingen naar derden. Een echte teleurstelling was het dus niet, maar een beetje jammer wel. In augustus en september meende ik in topvorm te verkeren, maar de Finse kampioenschappen in Joutseno liepen op een teleurstelling uit. Was het de vorm van de dag, had ik misschien te weinig rust genomen? Een verklaring vind je nooit, dus doen die vragen er niet zoveel toe. Ik nam een paar dagen rust en ging nog eens een week vol aan de bak, zodat ik in Amsterdam opnieuw een gokje kon wagen. Maar ja, dan train je bij tien graden onder nul en loop je je wedstrijd bij plus twintig, ga daar maar eens aan staan. Toch gestart, dus het glas is half vol.

Zowel bij de Finse kampioenschappen als in Amsterdam, dat als Nederlands kampioenschap gold, had ik in vorm goede kans gemaakt op een medaille, maar in beide wedstrijden waren het drie vrienden van mij die beslag wisten te leggen op het eremetaal. Vreemd genoeg was de plaatsvervangende vreugde sterker dan mijn eigen teleurstelling, waardoor de vraag rees of ik werkelijk een sportman ben als ik zo weinig moeite heb met verliezen. Het antwoord is natuurlijk ja, ik ben een sportman, want voetbal moge dan wel oorlog zijn, marathonlopen is verbroedering.

Het bezoek aan Nederlands was trouwens toch al een succes, met een inspirerende ontmoeting met mijn uitgever en fijne momenten met familie en vrienden. Bij Hajenius op de Damrak heb ik een havana gekocht (een éénmalig avontuur en bovendien voor het goede doel). Terug in Posio kregen we sprookjesachtig noorderlicht voorgeschoteld en er lag voldoende sneeuw voor de volgende nieuwe ervaring, het XC-skiën (in Nederland beter bekend als langlaufen, in Finland hiihto). De topskier Esa Mursu, die samen met zijn top-skivrouw Heli Heiskanen een paar kilometer verderop woont, heeft, als vriendendienst, onze skis gewaxt. De eerste skitraining, op zaterdagochtend, bood drie uur lang puur genot. Het leven heeft een hoop te bieden.

Op de skis in de omgeving van Posio
Op de skis in de omgeving van Posio

Van min tien naar plus twintig

SM marathon Joutseno. Photo: Mogulin blogi
SM marathon Joutseno. Photo: Mogulin blogi

Begin september liep ik in Levi, Fins Lapland, de Ruskamarathon als training. Twee weken later startte ik bij de Finse marathon kampioenschappen in Joutseno met hoge ambities, maar na 21km kopwerk verloor ik alle kracht. Vanwege het puntenklassement, waarin onze club kans maakte het seizoen winnend af te sluiten, sleepte ik mijn lichaam nog 15 kilometer voort over de wegen, maar uiteindelijk moest ik toch opgeven. Ik was die dag te vermoeid, waarschijnlijk omdat ik in de laatste fase van de wedstrijdvoorbereiding, waarin je vooral moet uitrusten (de zogenaamde tapering) toch nog flink was blijven doortrainen. Inmiddels had ik me wel aangemeld voor de Amsterdam marathon, dus loop ik komende zondag bij een temperatuur van maximaal 21 graden – toch net even iets warmer dan bij ons in Posio (momenteel tussen -10 en -2 graden) mijn derde marathon binnen anderhalve maand. Voor een impressie van de laatste snelheidstraining in de sneeuw, op de duizend meter lange paardenbaan even buiten het dorp, zie onderstaande video. De tekst erbij is een vlugge (dus niet zo mooie) vertaling van een deel van een bekend gedicht van Eino Leino, de nationale Finse dichter.

Ren, dier, ren!

De weg naar het Noorden is haast eindeloos. Twee dagen doen we erover om Posio, een plaatsje in Lapland, te bereiken. Een politieman die Eeva probeert te versieren en enkele rendieren op de weg zorgen voor vertraging maar de tijd telt niet zo zwaar hier, nabij de Noordpoolcirkel, waar de avonden zich nog steeds uitstrekken over de oneindigheid van het moerasland en de meren, al is de zomer reeds ver gevorderd. Negen maanden lang werken we bij de gezondheidspost van Posio. In die tijd zullen de wegen ondersneeuwen en zal het meer bevriezen. Op een gegeven moment zullen we de hardloopschoenen moeten inruilen voor de ski’s. Maar nu nog niet, laat ik het krekellied dus niet verstoren, zo lang de zomer nog duurt.

Voor hardlopers is er maar één manier om de stijfheid van de lange autoreis te verdrijven, dus trekken we erop uit voor een verkenningsloopje door Posio, een kruispunt van doorgaande wegen dat is opgeleukt met een supermarkt, kapper en wonder boven wonder een atletiekbaan. We lopen langs de gezondheidspost, dat aan het meer ligt, net als ons huisje, terwijl de zon zich opmaakt voor haar avondduik. Voor hoe lang, vraag ik me af, want als de zon ondergaat doet ze dat ‘s zomers aan de noordelijke horizon en ’s winters in het zuiden.

Eeva wijst me een kudde rendieren en als we ze naderen zoeken de kalveren dekking in  de struiken. De vader sukkelt ze achterna. Net zo min als een luipaard een lui paard is, is een rendier een ren-dier, het heeft zijn naam via een etymologische omweg aan zijn gewei (hreinn) te danken en daarmee is het woord rendier verwant aan hoorn en rund. In werkelijkheid is een rendier zo lui als de pest en behoren luipaarden daarentegen tot de snelste renners ter wereld.

De regio Posio telt vierduizend mensen en even zoveel vierkante kilometers. Wij, mensen, vormen een etnische minderheid. Als de rendieren stemrecht zouden hebben, zouden wij onze belasting aan hen afdragen, vermoed ik zo. Ik zal dus moeten inburgeren, me de rendiermentaliteit eigen maken en dat zonder mijzelf als mens tekort te doen – ziehier het allochtonendebat. De bospaden liggen er verleidelijk bij. Nu ik hier nog niet helemaal thuis ben zal ik ze echter moeten weerstaan want de wildernis strekt zich in alle windrichtingen uit en de kans op verdwalen is levensgroot. Dagenlang ronddolen en overleven op een dieet van bessen en paddenstoelen klinkt waarschijnlijk mooier dan het is. Een mens is tenslotte geen rendier.


Deze column verscheen in Runner’s World magazine, editie oktober 2014

Angst voor de dood

door werk ik als dokter in het ziekenhuis van Turku en daar heb ik nu een man van bijna honderd op de afdeling. Hij is nooit getrouwd, heeft geen kinderen en zijn organen zijn versleten. Het enige dat ik kan doen is de bacterie doden die zich in zijn bloed heeft genesteld.

Soms doe je er beter aan op de zaken vooruit te lopen. Zo besprak ik met hem de mogelijkheid dat zijn hart ermee ophoudt. Ik stelde voor in dat geval niet te reanimeren, zodat zijn leven niet aan de apparaten hoeft te eindigen. Hij moest even slikken maar was het met me eens: het leven dient menswaardig te worden geleefd. Maar terwijl hij dat zei was in zijn ogen de angst voor de dood duidelijk te lezen.

Hij vertelde mij dat hij ooit een goede hardloper was. Hij hoorde tot de besten van het land en trainde met mannen die Olympische medailles wonnen. Maar nu ligt hij in bed. Zijn hart kan het bloed niet meer rondpompen en ook zijn lever heeft het begeven. Hij heeft moeite met zijn rol als patiënt. Het lichaam, dat vroeger oppermachtig was, gehoorzaamt niet meer. De zuster brengt hem te eten en zijn medicijnen worden met een infuus toegediend.

Ik google zijn naam. Tevergeefs; de uitslagen van zestig jaar geleden zijn meegevoerd met de rivier der vergetelheid. De hardloopstatistieken zijn hem vergeten.

Meestal laat ik mijn patiënten achter, in het ziekenhuis, maar deze oude man neem ik mee met mijn duurloop langs de rivier. In de stad is de kade vol met mensen want het is zonnig en warm. We lopen een rondje om het kasteel, langs de haven waar net de boot vanuit Stockholm is aangemeerd en dan rennen we terug naar de stad. We steken de rivier over en gaan de heuvel op naar de mooiste atletiekbaan ter wereld. Daar trekken we een paar sprintjes en dan gaan we in het gras liggen. Ik sluit mijn ogen. Het moet een pittige training voor hem zijn geweest, al die mensen op de kade keken op van de oude man in patiëntenpyjama die, met infuus en al, zo kwiek met me meeliep. Je hoorde overal oh en ah en een politieagent meende hem te moeten bekeuren maar we waren niet te stoppen. Als hij morgen nog leeft zal ik aan onze gezamelijke training memoreren. Misschien dat de dood veel minder beangstigend is als je weet dat er iemand is die je meeneemt met een duurloopje.


Deze column verscheen in Runner’s World magazine, editie september 2014

De Lapse Zomer

We zijn in Posio, een dorpje in het midden van de wildernis van Fins Lapland. Ik neem je mee over een onverhard pad, dat van het dorp weg de wildernis in draait. Aanvankelijk vraag je je af of dit wel werkelijk een pad is, of dat het in het niets verdwijnt, maar juist op het moment dat de twijfel tot een hoogtepunt gerezen is en de vraag zich reeds op je lippen vormt, bemerk je een houten bord dat verder de wildernis in wijst: Riisitunturi 30km, Kirikeskus 5km. Vooruit, je slikt de vraag in en volgt mijn tred over het drassige pad dat gelukkig met houtsnippers bestrooid is zodat je niet in de moerassen wegzakt, althans, niet te diep.

Het is een zomeravond halverwege augustus. De lucht is koel en de avondschemering zet al vroeg in maar duurt nog haast tot middernacht.  De Lapse zomer, zo mag je weten, wordt bezongen in het gedicht Lapin Kesä van Eino Leino, die vertelt dat in Lapland een jonge man reeds klaar is voor zijn graf, om maar aan te geven dat de zomers hier kort duren – veel korter dan je gewend bent in het gematigde, al te gematigde Nederland. Op mijn aanraden heb je een sportief shirt aangetrokken, want ik zou je mee uit hardlopen nemen. Niet uit ongeduld, om de beloofde plek zo snel mogelijk te bereiken, maar omdat hardlopen je het landschap het best doet leren kennen en bovendien onttrek je tijdens het hardlopen bij iedere ademteug zoveel mogelijk zuurstof aan de lucht. De wildernis sluit zich reeds om ons heen, drukt ons tot haar boezem, want zo voelt het als je de mensenwereld achter je laat en als plots de herinnering opdringt hoe je aan de borst van je moeder lag. Je bewondert de smaragdgroene jurk van de wereld om je heen en je vergeet dat ik enkele meters voor je loop. Je waant je werkelijk alleen op het pad dat vriendelijk en zacht is als je vaders stem was toen hij verhaaltjes voorlas voor het slapen gaan. Het pad glooit en kronkelt door de wildernis die steeds dichter wordt, de moerasgrassen en mossen worden steeds groener en de rotsen die her en der boven het groen uitsteken zijn rood beslagen, zodat het van een afstandje schijnt dat ze dienst doen als offerplaats waarop van rendieren of misschien wel jonge Lapse vrouwen ritueel de keel wordt opengesneden, maar als je de rotsen nadert zie je dat het geen bloed is maar een rode mos die glanst in het avondlicht. Als je even stilstaat, bespeur je overal om je heen blauwe en rode bosbessen en je plukt er eentje en proeft de bitterzoete smaak ervan die je doet denken aan je eerste geliefde die je meteen met de hardvochtige zijde van de passie heeft doen kennismaken. Toen was jij als jongeling reeds klaar voor de dood en nu ben je het wederom, denk je, want je ziet de wolken boven je samentrekken en in de verte klinkt een donderslag die diep in je binnenste echoot. Als het hier moet eindigen, heb je er vrede mee, denk je. Maar je vervolgt het pad en als je langs een houten rendierherdershutje komt besluit je niet te schuilen want het regent nog niet. Het pad voert door de moerassen en bossen en je voelt je voeten wegzakken en je dankt de houtsnippers voor hun aanwezigheid en dan, juist als de wildernis zo dicht en donker is dat je jezelf er bijna in verliest, breekt ze open. Een moeras waarin enkele verdwaalde pijnbomen ronddolen als eenzame slaapwandelaars, waar een beekje doorheen stroom waarvan het water zo zwart is als een duistere, maanloze nacht. Nu leeft ze weer op, die sprankelende liefde die je ooit, als jongeling, hebt gevoeld. Terwijl je zo door het moeras zwerft word je plots door koude druppels in je gezicht uit de herinneringen van de sprankelende liefde in haar zuivere onschuld gewekt. Je kijkt op en ziet dat de lucht inmiddels zo grauw is als de ouderdom. Hoewel de laagstaande zon nog over het droomland strijkt barst ineens de hemel open. Je speurt om je heen op zoek naar een schuilplaats en dan ontdek je in de verte een meer dat al even grijs is als de lucht. Je volgt het pad dat je naar de oever voert en terwijl je het meer nadert tekent zich, aanvankelijk voorzichtig als de schets van een beginnend kunstschilder met grootse ambities, een regenboog af tegen de verder dreigend grauwe lucht. De jonge schilder is kennelijk opgetogen met het resultaat en werpt de schuwheid van zich af, breekt enkele blikken verf open en in een mum van tijd tekent zich daar op het reusachtige doek een heldere regenboog af en daarboven, iets ingetogener, een tweede zelfs. De schilder geeft zijn jeugdigheid prijs en werpt aan de rechterzijde een heuvel op, de Kirintövaara, en aan de linkerzijde een bos waarachter voor het oog verscholen de berg Riisitunturi ligt. Het pad loopt met een flauwe bocht naar het meer, waarboven de regenboog en haar dubbelganger zich verheffen die als het ware een hoge brug spannen die van de Kirintövaara tot de Riisitunturi reikt.

Het effect ervan is zo betoverend  dat je in je herinneringen geen evenwaardig beeld kunt vinden, en je weet dat je de enige bent die dit landschap in haar volle glorie aanschouwt, want de schilder zal zich al gauw opwinden om zijn onbezonnenheid en zich herinneren wat hij op de kunstschool heeft geleerd, namelijk dat een kunstwerk nooit te mooi mag worden want daarmee is het geen kunst meer maar kitsch. Dus, als je je omdraait omdat je bang bent dat in de toekomst alles grauw zal schijnen in vergelijking met de glimp van de volmaaktheid die je zojuist hebt opgevangen, graait hij naar zijn blik grijze verf en verdoezelt dat wat alleen jouw oog heeft aanschouwd.

Op weg terug naar de mensenwereld beseft je wat een geluk het is dat je geen fototoestel bij je droeg, want je had de verleiding niet kunnen weerstaan. Een foto kan onmogelijk de schoonheid in haar volmaaktheid weergeven en je herinneringen aan het moment zouden zich vernauwen tot de randen van de afbeelding en de natte grond die je voeten wegzogen zou je vergeten. Nee, deze herinnering houd je levend, je bergt haar zorgvuldig op zoals die ene blik van je jeugdliefde toen, waarin je het spiegelbeeld van je eigen verlangen las. Je rent terug over het pad dat jou naar je herinneringen bracht en dan, als het pad een dalletje in draait, zie je een donkere schaduw over het pad het bos in schieten. Een beer, denk je, maar je weet niet of dit je verbeelding is of niet dus je speurt rond terwijl je verder loopt, het verlangen naar spanning en de angst voor gevaar strijden om het voorrecht maar je benen gaan er met de werkelijkheid vandoor. De werkelijkheid die niet voor of achter je ligt, maar de heuvel die je het dalletje uit helpt en je besluit dat het er niet toe doet of die beer nu werkelijk een beer was of niet, het gaat slechts om de herinnering eraan die je keurig opbergt naast die van het meer Kirintöjärvi en de regenboog die zich erboven uitstrekte.

Oriëntatie

Vergeet de atletiekbaan. Vergeet de marathon en ook de trail. Vandaag debuteer ik op de suunnistus, de oriëntatieloop, een wedstrijd zonder vaste route. We krijgen een landkaart waarop enkele punten (de rasti’s) zijn gemarkeerd en we krijgen een soort van elektronische sleutel die registreert wanneer we die rasti’s aantikken. De landkaart is gedetailleerd, geeft niet alleen de paden en hoogtelijnen aan maar ook rotsformaties, plassen en stukjes moeras. De kortste route bestaat natuurlijk uit de rechte lijnen van rasti tot rasti, maar vaak loont het om een lastige barrière te omzeilen.

De wedstrijd is uitgezet in een heuvelachtig stuk bos op enkele kilometers van ons huis. Het is voor mij bekend terrein, en zo weet ik op drie van de zes trajecten de snelste tijden neer te zetten maar tegen het einde van de race raak ik verdwaald en zo word ik uiteindelijk twaalfde over de totale wedstrijd. Eeva eindigt vier plaatsen boven mij.

Wat bezielt me om hieraan mee te doen? Is de suunnistus een hype voor mensen die niet genoeg plezier vinden in het hardlopen zelf? Nee, het is een serieuze sport die hier, in het Noorden, al honderden jaren wordt beoefend. Onder de suunnistaja (de oriëntatielopers) vind je ijzersterke atleten. Zo train ik regelmatig met Lasse Suonpää en met de Franse wereldtopper Frédéric Tranchand die contractueel verbonden is aan een vereniging hier in de regio. In de winter vroeg ik eens of ik kon aanhaken bij een suunnistustraining, maar toen Frédéric vertelde dat hij in het donker met kompas, landkaart en zaklamp door het moeras dwaalde, meende ik dat ik maar beter eerst wat ervaring op kon doen.

Soms is er een massastart, maar meestal starten de lopers met een paar minuten verschil, zodat iedere atleet zijn route zelf moet uitzoeken. Bij het kleine wedstrijdje van vanavond schrijf je in en start je wanneer het je uitkomt. Niks geen stress of je wel op het juiste moment aan de start verschijnt en of er nog tijd resteert voor een haastig bezoek aan het toilet. In de wedstrijd komt het niet alleen aan op snelheid en techniek maar ook op concentratie. Een suunnistaja vertelt me dat hij traint door tijdens het hardlopen kruiswoordpuzzels op te lossen. De suunnistus kent alles wat het lopen mooi maakt en de sport kan rekenen op flinke media-aandacht, want de Finnen doen het internationaal gezien goed. Suunnistus is uitzonderlijk populair in Scandinavië, maar wordt ook meer en meer in Hongarije, Zwitserland in andere landen beoefend. Toch is de sport niet zo ernstig aangevreten door de commercie als de wegatletiek. Voor mij is de suunnistus echter niet meer dan een flirt, ik ben nu eenmaal een geboren marathonloper.


Deze column verscheen in Runner’s World magazine, editie augustus 2014