Alles lost op

Alweer sneeuw, verzucht ik als ik de luxaflex openschuif. Ik bevind me op de kamer van mijnheer H., een alcoholist die ongeveer eens per maand een paar dagen op de afdeling van de gezondheidspost verblijft vanwege intoxicatie- of ontwenningsverschijnselen. Dit is de eerste keer dat hij behalve alcohol ook een overdosis pillen heeft genomen – hij zag het leven niet meer zitten, maar kreeg al gauw spijt en belde de ambulance.

Houdt de winter dan nooit op, vraag ik in het niets. De verpleegster mompelt dat de winter nog wel een maand of twee kan aanhouden. Vorig jaar sneeuwde het op midzomerdag, vult mijnheer H. aan. Hij zit midden op zijn bed, in kleermakerszit, en hij glimlacht. Het is de eerste keer dat ik hem zie lachen, maar het is een glimlach die het woord geen eer aandoet. Het is een glimlach waarin een noodlottig wereldbeeld verscholen ligt, een glimlach die je misschien bij de koffie op een begrafenis zou verwachten, die vorm krijgt bij een zoete herinnering maar waarin ook de pijn van het verse verlies te lezen valt. Het is een glimlach tegen wil en dank.

In de afgelopen maanden heb ik alle trucs uit de doos gehaald om mijnheer H. het besef bij te brengen dat zijn alcoholgebruik het kernprobleem is, maar zelf ziet hij het anders. Alcohol verzacht de pijn van het leven, zei hij eens. Uiteindelijk heb ik me erbij neergelegd. Mijn omgang met hem is sindsdien steeds vriendschappelijker geworden. Ik behandel hem met evenveel respect als de man van boven de negentig in de kamer naast hem, de man die er prat op gaat dat hij de enige oorlogsveteraan van het dorp is die nog goed ter been is, en aan wie haast niet te merken is dat hij twee weken geleden een groot hartinfarct heeft gehad. Hij drong er vanaf het eerste moment op aan om naar huis te mogen, het liefst met de blitse auto waarmee hij ook naar de gezondheidspost was gekomen, de auto die nu staat te blinken in de zon, want hoewel het sneeuwt, schijnt ook de zon.

Als ik hem naar zijn dagelijkse activiteiten vraag, vertelt mijnheer H. dat hij tweemaal per dag een rondje van twaalf kilometer wandelt. Het  is precies dezelfde route als mijn hardlooprondje in de ochtend: van het centrum van het dorp naar het zuidelijkste punt, waar het kerkje staat, en dan via een ruime ronde om de begraafplaats terug naar het dorp. Gisteren, vroeg in de ochtend, liep ik er met Eeva en vroeg haar even te stoppen. We bevonden ons op een open plek in het bos, het weggetje slingerde goedmoedig over een pittoresk heuveltje waar twee roodgeverfde houten huisjes en een schuurtje staan. Er lag een antieke ploeg aan de kant van de weg bedolven onder een dikke laag sneeuw. De zon kwam juist op, want dat doet ze nu rond zes uur ‘s ochtends, en ik vertelde Eeva dat dit de mooiste plek was waar ik ooit was geweest. Eeva was verrast, maar gaf uiteindelijk toe dat het inderdaad een heel bijzondere plek was. Toen we onze weg vervolgden vroeg ik me in stilte af wat er mis was met mijn smaak.

Als mijnheer H. over zijn wandelingen vertelt is het mijn beurt om te glimlachen. Het is een wandelroute waar ik met plezier mijn lot aan zou verbinden, denk ik bij mezelf. Kan wandelen een alternatief zijn voor drank? Misschien wel, denk ik. Oud-hardlopers eindigen doorgaans als alcoholist, de omgekeerde weg moet dan ook mogelijk zijn. Er zijn ook alcoholisten die gelovig worden en op die manier de fles de rug toekeren – religie als alternatief voor sterke drank. Het is een kiezen tussen kwaden: wandelen, alcohol of religie, een manier om de tijd te vullen die ons rest. Ik staar naar buiten en beweeg mijn lippen, maar geloof niet dat ze me kunnen horen. Misschien prevel ik in het Nederlands, een taal die ze niet verstaan, over de winter die haast oneindig is, over de sneeuw die eeuwig valt, tot ijs wordt samengeperst en dan, als je het eigenlijk niet meer verwacht, oplost in het niets. Al wat lelijk is, is mooi. Pijn is geluk. Met een ruk draai ik me om, naar mijnheer H. en de verpleegster, die me niet-begrijpend aankijken – of vergis ik me? Zien ze de traan, die aan de binnenkant van mijn wang rolt? Het is een traan van geluk, want zon is sneeuw en alles is in beweging, alles draait, danst en verbittert, tot het oplost in de reusachtige oceaan van tijd, waarin herinneringen voortleven als zeeanemonen op de bodem die oneindig diep is.

U mag naar huis, zeg ik tegen mijnheer H., en ik schud hem de hand. Ook de oude man in de kamer ernaast mag naar huis, en dan valt de schemering, midden op de dag. Ik kijk door een oude röntgenfoto naar de zonsverduistering en stel vast dat er van de zon niet veel meer rest, niet meer dan een sikkel, maar even later is het weer volop dag en in de middag, als ik over de verlaten wegen ren, volgt een sneeuwstorm die mijn voetsporen uitwist. Laat me nog eens leven, en nog eens, roep ik, maar er is niemand die me hoort. Dan gaat de storm liggen en trekt de lucht weer open en ligt alles er vreedzaam bij, als de eeuwigheid aan de voet van een berg waarvan de top in misten gehuld gaat.

Leave a comment

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.