In juli, bij de afscheidsbarbeque in Turku, voor Eeva en ik naar Lapland vertrokken, verzekerde Matti mij ervan dat ik me in Posio zou vermaken. Er zijn nauwelijks mensen, vertelde hij, en de heuvels zijn pittiger dan in het zuiden, maar de natuur is zo overweldigend dat ik de mensen niet zal missen.
Zijn woorden schieten me te binnen als de duisternis over de weg valt. Zojuist ben ik een grote kudde rendieren gepasseerd, en deze keer vluchtten ze niet van me weg. Een van dieren maakte een slobberend geluid, alsof hij maar wilde aangeven dat hij bezwaren had. Waartegen, verstond ik niet.
Nee, mensen kom ik nauwelijks tegen. Afgelopen weekend liep ik het dertig kilometer lange rondje om het meer. Halverwege vlogen een paar moerashoenderen op toen ik passeerde, en een eindje verderop maakte ik kennis met een taigagaai. Ik stopte, de vogel vloog van boom tot boom om me heen en koos uiteindelijk voor een pijnboom op enkele meters afstand. Hij zat op ooghoogte, draaide zijn kopje naar me toe en keek me nieuwsgierig aan. Het was duidelijk wie de gastheer, en wie slechts de voorbijganger was. Op dat moment wist ik trouwens nog niet wat voor vogel het was, maar zijn kopje had iets gaaiigs, en met zijn fijngestreken roodbruine vleugels was het een kleine moeite om hem in de vogelgids terug te vinden.
Na die duurloop vroeg Eeva mij of ik niet bang was om een beer tegen te komen. Nee, bang voor de beren ben ik niet. Ze kunnen er best zijn, want het is nog niet zo lang geleden dat er hier eentje werd gespot, maar het landschap is zo sprookjesachtig en verlaten, dat het onvoorstelbaar is dat de vreedzaamheid zomaar verstoord wordt. Mijn ontmoetingen met beren zijn trouwens op één vinger te tellen en in dat geval ging het hoogstwaarschijnlijk om een imaginaire beer; een schaduw, een ooghoek, in een halfduister bos.
Ik heb de kudde rendieren inmiddels achter me gelaten (ik kon ze horen denken: kijk, een renmens!) en ik bevind me onderaan de heuvel, daar waar het bos overgaat in het moeras. Het oostelijke deel van de hemel wordt zichtbaar, de maan komt net boven de bosrand tevoorschijn. Ze is vol en naakt, en op haar wenk vertel ik over mijn dromen. Ik zou mijn dokterslicentie best wel willen inruilen voor een kudde rendieren, fluisterde ik haar toe, en dan bedenk ik me ineens hoe trouw ze is, die maan. De minnares die me overal volgt, en altijd naar me luistert.
Deze column verscheen in Runner’s World magazine, editie december 2014