De winter kwam en ging – veel vluchtiger dan normaal. In februari was ik voor een weekend in Nederland. De sneeuwklokjes bloeiden al, de aarde opende haar boezem en daarboven danste een zwerm spreeuwen de tango in de avondzon. Ik vertraagde mijn pas over de dijk en bleef minutenlang staren naar de vogelwolk die uitdijde en samentrok als een accordeon.
Als ik niet beter wist had ik gezworen dat het lente was.
Ik wist niet beter: het wás lente, al had het hartje winter moeten zijn. Nu mag je weten dat de lente me normaal gesproken goed doet, maar de winter ook. Ik houd van ieder seizoen. Ik houd van jeugdigheid en ouderdom, van het leven en van de dood. Van het avondrood geniet ik evenveel als van een grauwe winterochtend. Alles op zijn tijd.
Nu kwam de lente echter veel te vroeg. Haar behaaglijkheid ten spijt deed de fleurige aanblik ervan me van binnen pijn. De vrolijkheid was namelijk nogal ongepast. Het deed me denken aan een jonge vrouw in een bloemenjurkje die je kushandjes toewerpt – op een begrafenis. Februari hoort kil te zijn, alles wat leeft robuust en kleurloos als gestaald beton. Kushandjes zijn voor april.
Niet wetend wat ik ervan moest denken liep ik over de dijk terug naar mijn ouderlijk huis. De zon hing nog net boven de uiterwaarden en de hele wereld stond in vuur en vlam. Ik dacht aan de dreigende boodschappen van de weermannen. Opwarming, broeikaseffect en nog meer van die dingen. De gevolgen ervan zijn niet te overzien, zeggen ze. De zeespiegel stijgt, de gletsjers smelten en, inderdaad, een tangodansende vlucht spreeuwen in februari. Dat kan zo niet, het baart me zorgen.
Een dag later vloog ik terug naar Finland. Eén graad boven nul was het daar. De sneeuw was broos en de wegen grijs en slibberig. Ze doen pijn aan je bovenbenen, zulke wegen. Ze houden je tegen als je de heuvel op wil en terug naar beneden moet je moeite doen jezelf overeind te houden. Ik had het plan opgevat om aan een ultraloop te starten. Met de Jan Knippenberg Memorial meer dan honderd kilometer langs de Hollandse kust, dat leek me een mooi begin. De winter gooide echter roet in het eten. Eerst was het de strenge vrieskou en daarna de gladheid. Dat moet maar even wachten dan, misschien later in het jaar. Nu de winter is verschalkt door de losbandige lente is het misschien maar het beste als ze doorzet, de lente. Dan vliegen de spreeuwen terug over de Baltische zee en kunnen ze de Finse tango dansen terwijl ik de klok rond loop.
Deze column verscheen in Runner’s World magazine, editie april 2014