Toen ik thuiskwam van mijn zondagochtendloopje stak een vos over het pad tussen het bos en het moeras. Ik had hem eerder op de ochtend ook al gezien, toen zat hij in het moeras, maar ik was er niet helemaal zeker van of het inderdaad een vos was.
Hoewel ik van plan was de hele dag aan schrijven te besteden, ging ik toch mijn camera halen. In het moeras wist ik de vos tot dichtbij te naderen. Ik geloof dat het een vrouwtje was, maar dat denk ik eigenlijk alleen maar omdat ze bijna voortdurend met haar uiterlijk bezig was, haar vacht likte, tot ze opgemaakt en wel ging poseren.
Ik was verrast dat ze niet bang was. Aan de andere kant, we hebben ook wel eens bezoek gehad van een vos toen we midden in het centrum van Turku op het terras van café Koulu zaten. Kennelijk zijn vossen helemaal niet zo schuw.
Ik moest denken aan de eerste keer dat ik een vos zag. Dat was in het bosje ‘aan de andere kant van de snelweg’. Toen woonden we in een boerderijtje op de broekstraat in Nijmegen, dat lag ingebed in een boomgaard die in mijn herinneringen altijd bloeide, roze en wit. Het bosje aan de andere kant van de snelweg lag op de hoek van de Bijsterhuizenstraat en de Elsenpas. Mijn broer Daan en ik waren nog klein maar dapper genoeg om daarheen te gaan om in het bos te spelen. Er was daar een hut. Op een dag zagen we een vos door het bos sluipen. Zijn gang had iets geheimzinnigs. Dat geheimzinnige moest dus ‘sluwheid’ zijn, dacht ik, want dat vossen sluw waren wist ik wel, maar wat dat precies betekende wist ik nog niet



